Rob's web

Diagnostiek van gedragsproblemen bij honden

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Diagnostiek van gedragsproblemen bij honden


Inleiding

Vooral in de kleine-huisdierenpraktijk wordt de dierenarts dikwijls geconfronteerd met gedragsproblemen van honden. Soms vraagt de cliënt direct om ad vies, maar veel vaker blijkt slechts zijdelings uit de feiten of omstandigheden tijdens de behandeling dat het gedrag van de betrokken hond problemen veroorzaakt. Ook de aanleiding voor zeer vele verzoeken om euthanasie of castratie is gelegen in gedragsproblemen. Veelal ontbreken betrouwbare cijfers, maar uit het weinige dat hieromtrent gepubliceerd is (b.v. Mansa, geciteerd door Van Foreest, 1979) blijkt dat "karakterfouten" en gedragsstoornissen meer dan enige andere oorzaak bij een verzoek om euthanasie als reden worden opgegeven, nl. in meer dan 1/3 van het aantal gevallen. Als eerste fase van een onlangs begonnen promotie-onderzoek aan de faculteit Diergeneeskunde wordt thans een meer betrouwbaar, kwantitatief overzicht van de genoemde problematiek samengesteld.

Is het onderkennen van het feit dat het om een gedragsprobleem gaat dikwijls al verre van eenvoudig, nog moeilijker wordt het bij het stellen van een diagnose. Tot voor kort was er in de veterinaire opleiding nauwelijks of geen plaats ingeruimd voor gedragsonderzoek en zelfs nu daar onlangs verandering in is gekomen, dient men zich te realiseren dat de materie nog volstrekt onvoldoende is onderzocht. Toch kan op grond van niet-veterinair gericht gedragsonderzoek van honden (o.a. Scott & Fuller, Pfaffenberger, 1963; Trumler 1971, 1974) alsmede meer op veterinaire toepassing gericht werk (o.a. Fox, 1965; Brunner, 1975; Campbell, 1975) wel een summier overzicht van enkele belangrijke categorieën gedragsproblemen gegeven worden, teneinde de practicus in dezen voor hem vaak ongewone materie tenminste enig houvast te geven.

Tenslotte zij nog gewezen op het gevaar van vermensefijking bij het problemen tot inzicht in gedragsproblemen te komen. Men doet er goed aan zich, als men een hond probeert te begrijpen er voortdurend en terdege van bewust te zijn dat een hond niet meer en niet minder is dan een sinds 15.000 jaar gedomesticeerde wolf (Canis lupus forma familiaris) en dat hij als huisgenoot opgenomen in het gezin daar op overeenkomstige wijze functioneert als een wolf in het wild in de troep (Frijlink, 1976). Veel van het waargenomen probleemgedrag blijkt dan in wezen niets anders te zijn dan een logische reactie van de hond op een verkeerde instelling en behandeling van de zijde van zijn menselijke troepgenoten. In deze gevallen kan soms een probleem worden opgelost door een eenvoudige verandering in houding van het gezin t.o.v. hun viervoetige huisgenoot. In vele andere gevallen liggen de zaken echter aanzienlijk gecompliceerder.

Oorzaken en gevolgen

In vrijwel alle gevallen spelen vele factoren een rol bij het ontstaan van gedragsproblemen. Terwille van de overzichtelijkheid onderscheiden wij enkele grote categorieën, echter zonder de pretentie daarmee volledig te zijn.

Erfelijke aanleg of predispositie

Evenmin als andere dieren komen honden "blanco" ter wereld, maar met een genetisch bepaalde aanleg die in wisselwerking met de omgeving zich ontwikkelt tot het volwassen gedrag. Vergeleken met wolven vertonen honden zelfs een veel grotere diversiteit aangezien tijdens het domesticatie-proces bij verschillende types, slagen of rassen de selectie gericht is op soms zeer uiteenlopende eigenschappen, die weliswaar reeds bij de wolf aanwezig zijn, maar niet in de nadrukkelijke vorm als bij onze hedendaagse vaak sterk gespecialiseerde rashonden. Men denke slechts aan de verschillende karaktertypes van b.v. waak- en verdedigingshonden, schepershonden, meutehonden, staande jachthonden, windhonden en vechthonden. Bij ieder van de genoemde en niet-genoemde honden is het accent gelegd op een bepaald aspect van het gegeneraliseerde wolvegedrag, vaak ten koste van andere aspecten.

Indien de ontwikkeling van het gedrag op de juiste wijze begeleid wordt, zullen zich geen moeilijkheden voordoen, maar bij een minder goede of verkeerde omgang - b.v. door onwetendheid van de betrokken eigenaren - kunnen problemen ontstaan samenhangend met de karakteraanleg, dus vaak specifiek voor een bepaald ras of type. Van nature moedige honden (Rottweiler, Bouvier) kunnen hun omgeving gaan terroriseren en heten dan "agressief" of zelfs "gevaarlijk".

Alerte en stress-gevoelige honden (Duitse en Belgische Herders) worden zo soms schrikachtig of bijterig en heten dan "onbetrouwbaar" of "vals".

Jachthonden met hun grote bewegingsbehoefte worden zo tot overactieve, nerveuze dieren en zelfs de onverstoorbare vechthonden (Boxers en Bulldoggen) reageren onder ongunstige omstandigheden soms verkeerd op kinderen. Sommige windhondenrassen (Afghaan) tenslotte kunnen zo eenzelvig, ondoorgrondelijk en uiteindelijk onhandelbaar worden. Bij reconstructie van het ontstaan en het verloop van de problemen, blijkt bijna altijd dat door een juiste behandeling van de hond, rekening houdend met zijn specifieke karakteraanleg, de klachten vermeden hadden kunnen worden.

Behalve deze invloed van de verschillen in erfelijke aanleg voor gedrag bij verschillende rassen in het algemeen zijn er enkele speciale gevallen, die als erfelijke afwijkingen berucht geworden zijn. Het etiket "erfelijke afwijking" wordt naar onze ervaring te lichtvaardig gebruikt en leidt tot gevaarlijke stigmatisering van een bepaalde hond of zelfs van een heel ras. De suggestie van iets definitiefs wordt te gemakkelijk gewekt, terwijl het ook in deze gevallen gaat om een bepaalde aanleg die bij de juiste omvang niet tot problemen hoeft te leiden. Drie voorbeelden zijn bekend geworden:

  1. Abnormale agressiviteit bij éénkleurige Cocker Spaniels, het zgn. Rodecockersyndroom (Schmidtke & Schmidtke, 1966). Bestudering van ca. 20 "case histories" bracht Hoog (1980) ertoe de oorzaak te zoeken in een verhoogde nervositeit en stressgevoeligheid, die in tegenstelling tot Schmidtke's opvatting bij consequente en vastberaden leiding goed te behandelen is.
  2. Schuwheid en onvoorspelbare agressiviteit bij Berner Sennenhonden (v.d. Velden c.s., 1976). Reeds Reelfs (1975) wees er op dat opgroeien in een zgn. "verrijkte" omgeving leidt tot vermindering van de afwijking terwijl uit de casuistiek van "Dierenhotel Lelystad" blijkt dat gerichte training aanzienlijke verbetering geeft.
  3. Schuwheid bij ruwharige Hollandse Herders. Bij de geconstateerde gevallen lijken contactstootnissen met mensen een rol te spelen. (Zie hierna onder b.). In veel gevallen kan door speltherapie en een geduldige gewenningstraining verbetering worden bereikt.

Het is niet onze bedoeling het belang van een erfelijke predispositie te bagatelliseren, wij plaatsen echter een vraagteken bij de veronderstelde onherroepelijkheid van de gevolgen. Het verdient echter wel aanbeveling om dieren, waarbij het vermoeden van een dergelijke ongewenste erfelijke aanleg bestaat, uit te sluiten van de fok.

Invloed van vroege ervaringen (Frijlink, 1979)

De hogere gewervelde dieren leren in het algemeen hun soortgenoten kennen door een inprentingsproces. Afhankelijk van de diersoort vindt dat proces vroeger of later na de geboorte plaats. Honden vormen op deze algemene regel geen uitzondering, maar zij staan - evenals andere huisdieren - wel voor de opgave behalve hun echte soortgenoten ook de menselijke verzorgers in meerdere of mindere mate als sociale partners te leren accepteren. De gevoelige periode voor inprenting bij honden tussen de leeftijd van 3 en 12 weken met een periode van optimale gevoeligheid tussen 5 en 8 weken. In kynologische literatuur wordt meestal van "socialisatie-periode" gesproken.

Jonge honden die in deze periode onvoldoende ervaring met mensen, maar ook met omgevingssituaties krijgen, zullen daar later nog slechts met moeite aan kunnen wennen. Vaak zal gedurende het hele leven van de hond een zekere schuwheid, terughoudendheid of een "niet" op zijn gemak zijn waargenomen kunnen worden. Vooral honden afkomstig uit grote kennels of boerderijen (!) lopen het risico de nadelige gevolgen van een gebrek aan vroege ervaring met mensen en omstandigheden te ondervinden, als zij niet tijdig (d.w.z. op een leeftijd van ca. 7 weken) geplaatst worden. Dikwijls maken kynologische praktijken, zoals het tatoueren, het (verboden!) couperen van de oren of fokvoorschriften van rasverenigingen plaatsing op dit vroege tijdstip onmogelijk.

In die gevallen dient de fokker doordrongen te zijn van het belang van dagelijkse, individuele omgang met de pups. Dikwijls komt onvoldoende vroege ervaring slechts tot uiting in lichtere of ernstigere contactstoornissen met mensen. Dergelijke gevallen zijn wel toegankelijk voor therapie, hoewel een 100% bevredigend resultaat soms moeilijk te bereiken is.

In die gevallen, waarin van ernstige deprivatie sprake is, ontstaat het zgn. "kennelsyndroom". Een dergelijke hond vertoont bij benadering shock-verschijnselen zich uitend in "bevriezen" in soms bizarre houdingen, laten lopen van ontlasting en urine, sidderen over het hele lichaam, gestoorde motoriek, speekselvloed en angstexpressie (oren in de nek, staart ingeklemd, angstgrimas). Dergelijke gevallen zijn tot nu toe nog niet toegankelijk gebleken voor therapie. De overeenkomst met sommige afwijkingen waarbij een erfelijke predispositie wordt vermoed, ligt voor de hand. Het lijkt inderdaad mogelijk dat de inprentings- of socialisatie-periode en -gevoeligheid bij de betrokken honden afwijkt van wat normaal is voor honden. Ook bij sommige meer oorspronkelijke honderassen (poolhonden, Saarloos Wolfhonden) bestaan aanwijzingen voor een kortere gevoelige periode. Het gegeven, dat wolven een veel kortere inprentingsperiode hebben (Frijlink, 1976) lijkt in dit verband niet zonder betekenis.

Omgekeerd overigens kan gebrek aan ervaring met honden tijdens de inprentingsperiode oorzaak worden van soms zeer ernstige problemen. Kennelijk is de mens als vervangende soortgenoot in de regel niet in staat de ontwikkeling van in het bijzonder het sociale gedrag van de hond in de juiste banen te leiden. Behalve contactstoornissen met andere honden kan een dergelijk dier (vaak een geïsoleerde met de fles grootgebrachte pup) ook een gedeformeerd sociaal gedrag t.o.v. mensen te zien geven.

Traumatische ervaringen

Het vermogen opgedane ervaringen in het gedrag te incorporeren houdt natuurlijk niet op met de inprentingsperiode. Het leervermogen, de gevoeligheid voor dressuur en training zijn daarvan de voor zichzelf sprekende voorbeelden. Toch zijn de gevolgen zelden zo dramatisch, soms zelfs onomkeerbaar als bij inprenting, aangezien de omstandigheden tijdens de gevoelige periode zich in het latere leven nimmer meer herhalen.

Plotseling ingrijpende gebeurtenissen zoals een verkeersongeval, een pijnlijke behandeling bij de dierenarts, opgelopen verwondingen tijdens een gevecht met een bepaald type hond, maar ook een geslaagde copulatiepoging of de vondst van smakelijk voedsel op een bepaalde plaats kunnen zelfs op grond van een eenmalige ervaring geassocieerd worden met de bijbehorende omgevingsprikkels of omstandigheden en het gedrag langdurig beïnvloeden. Door erop volgende conditionering (zie onder e.) kunnen de gevolgen nog versterkt worden waardoor echte problemen kunnen ontstaan. Ook het gedrag van eigenaars kan traumatiserend werken, zoals inconsequente leiding en in het bijzonder buitensporige wrede of kwellende behandeling, vaak zonder de mogelijkheid van zijn baas en eigen ongewenst gedrag, nl. bij straffen achteraf of straffen van een hond die zich onderwerpt. Maar al te vaak rechtvaardigt de eigenaar zich in zulke gevallen door te zeggen, dat de hond zou "weten" dat hij fout geweest was, omdat hij zich "schuldig" (= onderworpen) gedroeg. Dergelijke verklaringen getuigen echter van een fundamenteel gebrek aan inzicht in de aard van de hond die slechts in staat is verband te leggen tussen direct met elkaar samenhangende feiten en in de wetten van het sociale gedrag van honden.

Ook nog maar al te vaak gehoorde misvattingen omtrent de noodzaak een harde hond te "breken" of een lastige hond half wezenloos te slaan, duiden in hun woordkeus al op het traumatiserende karakter van dergelijke behandelingen. Waarmee tevens de logische gevolgen zoals wantrouwendheid, schrikachtigheid, tot een noodweeragressie, voorspelbaar worden.

Een meer humane behandeling doet op den duur de verschijnselen verdwijnen. Als illustratie nog een voorbeeld van minder ernstige aard. Dikwijls wordt onervaren hondebezitters nog aangeraden om bij bestraffen op heterdaad een tik met een krant te geven om handschuwheid te voorkomen. Wie deze waarschijnlijk goed bedoelde maar slechte raad opvolgt loopt een gerede kans bij zijn hond een uitgesproken fobie voor kranten te ontwikkelen, waarbij zelfs aanvallen van razernij kunnen optreden, wanneer de niets vermoedende baas aanstalten maakt het avondblad te gaan lezen.

Rangorde-problemen

In de omgeving met honden dient men zich terdege de natuurlijke achtergrond van het sociale gedrag van de hond te realiseren nl. de sociale organisatie van de wolventroep. Ter voorkoming van schadelijke agressie en als waarborg voor een goed gecoördineerd gezamenlijk optreden bestaan binnen de troep stabiele onderlinge verhoudingen, vooral in de vorm van een strikte rangorde. Slechts één wolf kan aanvoerder zijn en het past in het natuurlijk bestel dat ook één lid van de troep de laatste plaats inneemt. De hond heeft als gedomesticeerde wolf de wolventroep geruild voor het huisgezin waarvan hij deel uitmaakt. In deze familieroedel is er slechts één positie waarin hij probleemloos kan functioneren, nl. de laagste plaats in de rangorde. Iedere andere plaats impliceert nl. dat hij leiding moet geven aan een deel van of zelfs het hele gezin, een verantwoordelijkheid die een hond niet kan dragen en die dus met onophoudelijke frustratie gepaard gaat. Bovendien zal zo'n hond zich genoodzaakt voelen corrigerend op te treden t.o.v. gezinsleden door dreigen en bijten. Een hond die vreemden vriendelijk bejegent maar eigen gezinsleden bijt is dan ook niet -vals- maar in de regel een hond met rangordeproblemen.

Het antwoord op de vraag of men de voerbak of een kluif zonder moeilijkheden van de hond kan afnemen, is wellicht de beste indicatie voor deze categorie problemen. Bij een goed gevestigde rangorde zal de hond dit als vanzelfsprekend toelaten, als hij protesteert, dreigt, verdedigt of zelfs bijt, schort er altijd iets aan de juiste verhoudingen.

In deze tijd, waarin iedereen voor zijn rechten opkomt, inspraak en medezeggenschap opeist, willen vele mensen maar moeilijk accepteren dat honden wat dat betreft in een andere wereld leven en slechts dan goed kunnen functioneren, wanneer er t.o.v. hen duidelijke gezagsverhoudingen bestaan.

Bij problemen van deze aard kunnen gehoorzaamheidsoefeningen zoals E.G.- en G.&G.-cursussen van kynologenclubs, leidend tot een behoorlijk appèl, verrassend goede resultaten opleveren. Ook bij het houden van twee of meer honden kunnen rangordeproblemen veel narigheid veroorzaken. Het menselijk meegevoel brengt velen er toe in zulke gevallen de natuurlijke rangorde tussen de honden niet te respecteren en juist extra aandacht en liefkozingen aan de onderliggende partij te schenken. Het dominante dier kan dan niet anders dan zijn rechten opeisen en de doorbroken rangorde weer herstellen. Eindeloze vechtpartijen, uiteindelijk leidend tot totale onverdraagzaamheid zijn het resultaat.

Van alle problemen met honden heeft veruit het grootste aantal met de rangorde te maken. Het is verheugend, dat problemen van deze aard betrekkelijk eenvoudig en volledig te corrigeren zijn met vooral bij goed gemotiveerde eigenaren blijvend resultaat.

Verkeerde conditionering

Honden zijn dieren met een groot aanpassings- en leervermogen. In het vele onderzoek van leerprocessen van de afgelopen decennia is een goed inzicht gekregen in het verloop ervan, speciaal van de werking van beloning en in mindere mate van straf. Enig inzicht in deze conditioneringstechnieken is dan ook onontbeerlijk voor hetgeen hierna volgt.

Een dier zal die handeling in voortdurend hogere frequentie herhalen, als die handeling gevolgd wordt door een beloning of "bekrachtiging". Aanleiding voor het uitvoeren van de handeling is een aanvankelijk neutrale prikkel of situatie, die geassocieerd wordt met het aangename resultaat (vandaar de term -associatie- leren-). Herhaling maakt de bereidheid tot en de intensiteit van de handeling voortdurend groter. Bovendien wordt het geleerde gegeneraliseerd en zal op een enigszins overeenkomstige prikkel ook een reactiebereidheid ontstaan, die vervolgens zal leiden tot reactie op daarmee weer overeenkomende, maar van de oorspronkelijke prikkel sterk verschillende prikkels. Het gedrag kan zich zo als een olievlek uitbreiden tot het alle handelingen overheerst. Klassiek is het voorbeeld van bedelen, waarvan de eigenaars zich overigens meestal heel goed realiseren dat zij het ongewenste gedrag zelf hebben beloond of laten belonen.

Anders is het gesteld met schrikreacties op knallen, onweer en vuurwerk ("schotvrees"). Vrijwel niemand realiseert zich, dat door de hond gerust te stellen het schrikken bekrachtigd wordt en dat derhalve bij een volgende knal, de bereidheid tot schrikken groter i.p.v. kleiner is geworden.

Door generalisatie loopt men het niet-denkbeeldige risico dat de hond uiteindelijk schrikt van ieder noemenswaardig geluid, waarbij het zo ver kan komen dat de hond op de suggestie "mee uit te gaan" bevend naar de voordeurmat kruipt en daar ontlasting en urine laat lopen. Inzicht in de oorzaken leidt doorgaans tot een verrassend snel herstel. Een hond kan ook zichzelf conditioneren en zo leren stelen, deuren openmaken of koelkasten inspecteren. Het afleren vergt in zulke gevallen veel van de inventiteit maar betekent ook een uitdaging aan het vernuft van de eigenaar of de te hulp geroepen deskundige.

Conditioneringsprocessen kunnen vele verschillende vormen aannemen en in vele gevallen een rol spelen. Daarom laten wij nog enkele veel voorkomende voorbeelden volgen.

Een hond die zich de gewoonte heeft eigen gemaakt fietsers, bromfietsers en zelfs auto's luid blaffend na te jagen, heeft aanvankelijk slechts zijn jachtinstinct gevolgd, maar is daar door het "vluchten" van de achtervolgde voertuigen voor beloond. Een gevaarlijke gewoonte, vooral bij het bijten naar autobanden waarvoor de afleer te drastisch en dikwijls fataal is. Bange honden worden voor dreigend optreden beloond met het vermijden van contact door de bedreigde partij.

Vaak blijven in de expressie tijdens dergelijk dreigen duidelijke vluchtcomponenten zichtbaar (zgn. "angstbijters"). Alleen gelaten honden worden voor blaffen en huilen beloond met de komst van gezelschap. Zelfs met boze woorden is voor het sociale dier, dat een hond is, gezelschap belonend vergeleken met alleen zijn. Tekeer gaan indien hij alleen is thuis gelaten, moet dan ook anders afgeleerd worden. Een alleen gelaten hond kan ook deurmatten en ander huisraad gaan vernielen. De afleiding vormt in dit geval de beloning.

De gegeven voorbeelden zijn met talloze andere uit te breiden en vele gevallen vormen evenzovele unieke, zij het ongewenste illustraties van de inventiviteit van honden. Behalve vele onschuldige, soms lastige maar ook vaak vermakelijke gevallen wordt men soms ook geconfronteerd met ernstige ontsporingen. Eén voorbeeld hiervan is de training op "het pak" indien verkeerd aangepakt met daartoe (nog) niet geschikte honden en vaak ook niet voltooid. Voor grijpen en bijten zijn deze honden uitbundig beloond en dat kan heel vervelende consequenties hebben wanneer deze honden later in veeleisende situaties hun toevlucht nemen tot gedrag dat vroeger zoveel succes had. In zulke gevallen bieden soms slechts vrij harde herconditioneringstechnieken een oplossing en zelfs dan is er veel tijd nodig het geschonken vertrouwen tussen baas en hond zich weer te laten herstellen.

De besproken categorieën vormen, zoals reeds aangeduid, geen uitputtend overzicht. Ook zal duidelijk geworden zijn dat vele gevallen, in de praktijk praktisch alle, tot meer dan één oorzaak te herleiden zijn. Met het bovenstaande is dan ook slechts nagestreefd enige lijn te brengen in de verwarrende diversiteit van de problemen, zoals zij zich kunnen voordoen. Eén categorie is daarbij bewust weggelaten, nl. fysieke oorzaken, aangezien hier de oorzaak van afwijkend gedrag niet in het gedrag zelf gezocht moet worden. Een hond die lijdt aan een oorkwaal kan voor bepaalde geluiden overgevoelig worden. Een blinde of halfblinde hond kan onzeker en schrikachtig worden. Genezing van de kwaal of rekening houden met het gebrek zal de problemen doen verdwijnen of in ieder geval verminderen. Het is dan ook noodzakelijk om iedere hond, waarvan het gedrag reden tot klachten geeft, nauwgezet veterinair te (laten) onderzoeken, voor men de eigenlijke gedragsdiagnose gaat stellen. Voor het komen tot een diagnose is er bijvoorbeeld een anamnese-formulier waarmee de auteur sinds enige tijd ervaring heeft opgedaan. De allereerste versie was gebaseerd op het werk van Campbell (1975), naderhand zijn diverse malen wijzigingen, aangebracht op grond van de opgedane praktijkervaring.

Ongetwijfeld zal de practicus met belangstelling en tijd voor de behandelde problematiek al snel zijn eigen versie ontwikkelen om aldus tot een verantwoorde diagnose te komen. Voor een voorbeeld van differentiaaldiagnose van abnormale en ongewenste agressie bij honden, een tot zeer ernstige klachten aanleiding gevende groep gedragsproblemen, zij verwezen naar het referaat van Hoog (1980).

Slotopmerking

Behandeling van gedragsproblemen is om uiteenlopende redenen tijdrovender dan de meeste andere veterinaire verrichtingen. Het verdient daarom wellicht aanbeveling een speciaal spreekuur in te ste1len voor deze en andere gevallen, waarin extra tijd en aandacht noodzakelijk is. Een verder punt van verschil is, dat in de regel de eigenaar zelf de verbetering tot stand moet brengen, of daar in ieder geval in belangrijke mate toe moet bijdragen. Wellicht kunnen in sommige gevallen psychofarmaca een bijdrage leveren maar uiteindelijk zal de oorzaak van het probleem moeten worden weggenomen en deze ligt, zoals uiteengezet, vrijwel altijd in de verhouding baashond. Verbetering daarin kan slechts worden bereikt door het goed motiveren van de eigenaar en het bijbrengen van tenminste enig inzicht in het sociale gedrag van de hond en de werking van beloning en straf. Waarschuw in ieder geval tegen harde straffen (slaan e.d.), niet alleen bereikt men daarmee niets, het zal zelfs maar al te vaak oorzaak worden van nieuwe problemen.

Op de toepassing van psychofarmaca wordt hier niet nader ingegaan, aangezien dit buiten de competentie van de auteur valt.

Aangezien vele mensen emotioneel zeer betrokken zijn bij het wel en wee van hun huisdier, zeker ook bij gedragsproblemen, is hulp van buitenaf vaak onontbeerlijk. In de kleine huisdierenpraktijk doet men er dan ook goed aan voor deze gevallen contact te zoeken met een ervaren instructeur van de plaatselijke of regionale kynologenclub en met hem de in te stellen gedragstherapie door te spreken en deze vervolgens door hem te laten begeleiden. Ook hiervoor dient men weer de nodige tijd uit te trekken.

Zorg er vervolgens voor oplossingen achter de hand te hebben in echte noodgevallen. Kennels of asiels in de omgeving kunnen soms een tijdelijke oplossing bieden, als de spanningen in huis te hoog dreigen op te lopen. Ook hier verdient het weer aanbeveling van te voren de nodige afspraken te maken. Zelfs de zgn. "hopeloze" gevallen kunnen meestal met verrassend goed resultaat behandeld worden in een gespecialiseerd instituut, zoals het "Dierenhotel Lelystad". Wederom verdient het aanbeveling zich van te voren op de hoogte te stellen van de voorwaarden en de behandelingsmogelijkheden. Bedenk echter voor alles, dat een goede diagnose basis is voor een verantwoorde en doeltreffende therapie.

Het kan daarom nuttig zijn een gedrags onderzoeker (etholoog, vergelijkend psycholoog) te interesseren voor de problemen en met hem de aanpak ervan te bespreken. Wees zeer terughoudend drastische therapieën, zoals castratie, toe te passen. De ervaring leert dat daar in veel gevallen (te) lichtvaardig toe wordt overgegaan, terwijl de resultaten hoogstens "omstreden" genoemd kunnen worden. Euthanasie komt tenslotte pas in aanmerking als alle in andere mogelijkheden uitgeput zijn.

Vanzelfsprekend is het aan te bevelen ervaring uit de eerste hand op te doen, bij voorkeur in de omgang met een eigen hond. Men zal al spoedig merken, hoeveel er fout kan en zal gaan, maar ook hoe de gerezen problemen gecorrigeerd kunnen worden.

Tot slot wel het allerbelangrijkste van en voor ieder, die met gedragsproblemen bij honden geconfronteerd wordt: in veruit de meeste, zo niet bijna in alle gevallen ligt de oorzaak van de problemen bij de mens en niet bij de hond!

J H. Frijlink, Vakgroep Zoötechniek, Fac. Diergeneeskunde, R. U. Utrecht.