Rob's web

De kroep

Home - Kynologie - De duitse herdershond - De kroep


De kroep is uit verschillende delen samengesteld. Haar basis is de zogenaamde bekkengordel. Deze wordt gevormd door het heiligbeen en de beide zijdelings liggende darmbeenderen. Deze basis is met dikke, sterke spieren bedekt, die van de wervelkolom en het bekken naar de beenderen van de achterpoten gaan. Daarbij komt de staartaanzet met krachtige staartwervels en spieren. Dit hele beeld is met vet, bindweefsel en huid bedekt. Al deze delen geven de kroep haar vorm. Wanneer het ons duidelijk is, hoeveel elkaar nodig hebbende delen nodig zijn om de kroep haar vorm te geven, kunnen wij ook wel begrijpen, dat zij in zoveel verschillende varianten voorkomt. Ik denk alleen al aan lang, kort, vlak afvallend, sterk afvallend, afgeslagen enz. Nu gaan we de tot vorming van de kroep medewerkende delen ieder afzonderlijk bekijken.

De spieren

Wij weten dat de van het bekken naar de achterpoten lopende spieren de sterkste zijn waarover de herdershond beschikt. Deze, in meerdere lagen de beenderen bedekkende spieren, vullen de ruimten tussen de beenderen op en geven de lijn van de kroep aan. Deze lijn zal verschillend zijn, al naar gelang de spieren sterk of zwak ontwikkeld zijn.

Een aandeel aan de vorm van de kroep heeft de staartaanzet. Als verlenging van de ruggegraat over het heiligbeen is de staartaanzet tussen de beide darmbeenderen. Voor de kroep zijn de staartwervels 1 t/m 4 van belang. De eerste wervel is breder dan lang. Deze wervelkolom verandert langzaam. De 4e wervel is al langer dan dat hij breed is. Door bevoelen kan men bij de levende herdershond de brede krachtige vorm van de wervels vaststellen. Daarbij valt op dat de wervels door sterke spieren omgeven zijn. Het is bijna onmogelijk de wervels 1 t/m 3 te bewegen. De eerste wervel van de staartinzet, heeft met het heiligbeen dat met het bekken vast vergroeid is, een zeer sterke verbinding. Evenzo liggen de verhoudingen tussen de wervels 1 en 2, 2 en 3, 3 en 4. Door dwarsuitsteeksels wordt een zijdelingse beweging zeer bemoeilijkt. Daaruit moet moet men konkluderen, dat de herdershond zijn staart pas vanaf de 4e wervel bewegen kan. Uit het eerder genoemde werpt zich de vraag op: is het juist wanneer men van een hoge of lage staartaanzet spreekt, Deze begint altijd op de zelfde plaats, namelijk achter het heiligbeen in een bijna loodrechte lijn naar achter.

De huid, het lichaam bedekkende beschermende dek, kunnen wij geen bijzondere invloed op de kroeplijn toebedelen. Eerder het haarkleed, want langhaar kan toch veel meer verbergen dan kort dicht aanliggend haar.

Ik heb bewust het bekken aan het einde van mijn uiteenzetting besproken, want het grootste aandeel aan de vorm van de kroep heeft juist dat bekken. Zijn ligging en lengte is doorslaggevend voor de vorm van de kroep. Dit maakte ik al duidelijk aan het begin van mijn uiteenzetting. Het bekken wordt door het darm-, zit-, en schaambeen gevormd. de krachtige struktuur en de juiste ligging zijn van zeer groot belang. Het bekken is het draai- en wendpunt van de hond, het moet de afzet opide voorhand overdragen en moet het aanhechtingspunt zijn voor vele, de beweging dienende spieren. In de beide zijdelings gelegen darmbeenderen ligt de gewrichtskom voor de kogelvormige kop van het dijbeen (heupgewricht).

Een steil gelegen bekken (1300) is meestal te kort. De afzet van de hond gaat meer naar boven dan naar voren. De rugoverbren ging is niet ideaal, de soepelheid van de beweging ontbreekt. De achterpoot kan niet genoeg naar voren gebracht worden.

Een hoek van 14011500 geeft wel de ideale ligging. Het bekkenbeen kan voldoende lengte hebben. De hond kan de achterpoot goed onderzetten, de beweging kan goed verlopen.

Bij 1600 en meer: Hier kan het bekkenbeen alleen maar kort zijn. Daardoor ontstaan stompe heup- en kniehoekingen. Het scheelt de hond aan standvermogen, hij gaat van achteren kort. Wij zeggen gebonden. De gangen hebben geen voeiend verloop, hij gaat voor ruimer dan van achteren.

De lengte van het darm- of bekkenbeen moet 15 tot 18 cm. bedragen. Zijn ligging moet gelijk parallel aan de opperarm van de voorpoten zijn. Tot een beter begrijpen wil ik kort op de leer van de bouw terugkomen. Ik zal u een tegenstelling noemen:

  1. Renpaard-Windhond: zijn loopdieren, waartoe ook de herdershond behoort.
  2. Bierbrouwerspaard-Buildog: zijn zware atleten of arbeidsdieren.

Deze twee bewegingstypen hebben verschillende bespieringen. Het eerste type heeft lange beenderen en de daarbij behorende lange slanke spieren met groot hefvermogen. De lange spier doet zijn arbeid met gering krachtverbruik en heeft in het algemeen een lange spiervezel. Het tweede type heeft daarentegen korte beenderen en de daarbij behorende korte, dikke spieren met gering hefvermogen. De korte spier heeft een pezige inleg en een schuine vezel. Als loopdier moet de herdershond dus lange beenderen hebben. Daar komt uit voort, dat een bekkenbeen van 18 cm. te verkiezen is boven die van 15 cm. Het verschil is 17%. Dat betekent 17% meer mogelijkheden om spieren de plaats tot aanhechting te bieden. Het lange bekkenbeen geeft dus ook bredere, krachtiger dijen.

De kroep in het kort samengevat: Een kroep moet licht afvallend bij goede lengte zijn. Haar basis, de bekkengordel, moet gelijk parallel aan de opperarm van de voorpoten liggen. Deze ligging geeft bij goede lengte zeer goede hoekingen en krachtige brede dijen. Hoekingen en kracht geven een goede, krachtige en toch lichte vloeiende beweging. Krachtige lange spieren ronden dit beeld af en geven de herdershond zijn uithoudingsvermogen. De hoekingen moeten van de lendenwervels naar het bekkenbeen 140° - 150°, tussen het bekken en het dijbeen 95° - 100° en tussen de boven- en de onderschenkel 120°- 135° bedragen.

De staart moet krachtig van aanzet en goed bespierd zijn en moet hangend gedragen worden. Tijdens het lopen of bij opwinding kan zij iets over de spronggewrichten gedragen worden.

Uit bovenstaande volgt de konklusie, dat de beoordeling van de kroep van de herdershond niet alleen in stand, maar ook bij de beweging moet plaatsvinden.

©S.V. Zeitung; Otto Matthei.

Enige notities aangaande de kroep

Het is opvallend dat bij het omschrijven van de voorwaarden waaraan de kroep qua lengte en ligging moet voldoen, men niet aangeeft vanuit welke punten in de anatomie men behoort te meten om tot een vaststelling te kunnen komen.

De bekkengordel is een komplex samenstel van beenderen en het darmbeen waarvan men aangeeft dat dit de anatomische basis vormt van de kroep, heeft een duidelijk andere helling t.o.v. een horizontale (135°) dan wat men opgeeft in de standaard als ideale ligging van de kroep (157°).

Overigens geven Bonetti en Gorrieri in hun "Der Hund: anatomischer Aufbau und Fortbewegung" een iets afwijkende ligging aan n.l. 152°. Dit alles t.o.v. een horizontale lijn vanaf de kroep naar voren. Meestal (o.a. in de standaard) wordt de ligging der kroep opgegeven t.o.v. dezelfde horizontale lijn, maar dan doorgetrokken naar achteren. (Geeft dus 180° minus 157° is 23°).

Voorts wordt bij het meten van de kroep ten aanzien van haar lengte vaak voorbijgegaan aan het feit dat het onderhavige dier sterk kan verschillen in grootte ten opzichte van rasgenoten. Tussen de beide geslachten bestaat al een gemiddeld verschil in schofthoogte van 5 cm. Het verschil tussen een kleine teef en een grote reu kan alzo aardig oplopen: de lange kroep van een klein dier kan men korter bevinden bij meting dan de korte kroep van een groter individu. Al met al behoorlijk verwarrend.

P. Nefs.