Rob's web

Lichaamstaal

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Lichaamstaal


Het pootjesgeven

Hoewel het de geleidehond niet wordt aangeleerd, zult u misschien wel eens gemerkt hebben dat uw hond uit zichzelf een pootje geeft. Als hier geen reaktie van de baas op volgt, zal de hond dit gebaar waarschijnlijk nog een keer herhalen, wellicht met wat meer nadruk. Het is duidelijk dat uw hond hiermee iets kenbaar wil maken. Waar komt dat pootje nu vandaan?

Als de pups bij de moeder drinken, leggen ze hun pootjes tegen haar buik aan en maken met de pootjes een trappelende beweging. Dit is bedoeld om de melk te doen vloeien en wordt "melktrappelen" genoemd. In eerste instantie doet dit nog niet direkt aan het pootje geven denken, maar het gaat er meer op lijken als het pupje een paar weken ouder is. Vaak zoogt de moeder de pups dan in een zittende houding en al gauw gaat ze er ook bij staan. De jongen moeten nu met de kopjes omhoog gericht zuigen. Het is voor zo'n klein pupje te moeilijk om beide voorpootjes naar boven te houden en daarom volstaan ze met één pootje te gebruiken voor het meiktrappelen, terwijl ze op het andere steunen. Voor het melktrappelen heffen ze steeds een pootje op en slaan daarmee tegen de tepelstreek. Nu is duidelijk het gebaar van pootjes geven te herkennen.

Het neusduwtje

Er is nog een andere vorm van gedrag van de pups, die we, met een nieuwe funktie, in het latere leven van de hond terug kunnen vinden. Dit is namelijk het vachtboren, waarmee de pup de tepel van de moeder zoekt.

Uit dit vachtboren is het bekende neusduwtje gegroeid, waarmee de hond op vriendelijke wijze vraagt om gestreeld te worden. Zo'n duwtje - dat is heel duidelijk te voelen - gebeurt van onderen naar boven, precies als het vachtboren. Als de hond gestreeld wil worden, slaagt hij er zelfs in de hand van de baas over zijn kop te schuiven, of hij schuift omgekeerd zijn kop onder de hand door, nadat hij die met zijn neus omhoog heeft geduwd.

Natuurlijk moet er wel een onderscheid worden gemaakt tussen een vriendelijk neusduwtje en een al te opdringerig duwen en dit laatste mag best wel eens afgeweerd worden.

Bij voorbeeld als het een ongeduldig eisen wordt als de baas met de riem in de hand iets te lang staat te dralen voor het uitgaan. Tenslotte moet de baas nog zoveel roedelleider blijven dat hij zelf het tijdstip van de wandeling bepaalt.

Hetzelfde is mogelijk te zien als de hond bedelend vraagt om eten als de baas zelf eet, maar dat er in zo'n situatie een duidelijk "foei" moet klinken is wel duidelijk, elke hond begrijpt zeer makkelijk en snel, dat zijn neusduwtje,binnen de funktiesfeer dient te blijven, waar deze oorspronkelijk thuishoort.

De baas kan zich er dan alleen maar over verheugen dat de hond op deze wijze vriendelijk kontakt zoekt. Bovendien kan bij een geleidehond van een dergelijk neusduwtje gebruik worden gemaakt.

Als de hond vrij is en op het kommando "hier" bij de baas moet komen, komt een dergelijk neusduwtje goed van pas. Er wordt lichamelijk kontakt gemaakt en de baas weet dan onmiddellijk dat de hond bij hem is gekomen.

Dit is de hond eenvoudig te teren omdat hij de bedoeling van het neusduwtje al kent. Het enige wat hem geleerd moet worden, is dat hij dit konsekwent doet als hij bij de baas terugkomt. Door de hond iedere keer als hij op kommando terugkomt met een aai te belonen, kunt u de hond leren dat hij telkens met zijn neus uw hand moet raken. Eventueel is hetzelfde doel te bereiken met een klein brokje in de hand.

©Ten Geleide uitgave van het Kon. Ned. Geleidehondenfonds.