Rob's web

Toevoegingsmiddelen in voeding

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Toevoegingsmiddelen in voeding


Er was een tijd dat honden een beetje aardappelen of brood te eten kregen, gedrenkt in een beetje melk. Dit werd eventueel aangevuld met tafelresten. Afgezien van het dagelijkse kommetje melk moesten veel katten maar zelf voorzien in hun dagelijks rantsoen.

Met de jaren gingen eigenaren meer zorg besteden aan de ' samenstelling van de voeding van hun lievelingsdier en de industrie verbeterde sterk de kwaliteit van haar producten. Meer en beter research hielp heel wat aandoeningen die hun oorsprong hadden in de voeding zo goed als de wereld uit.

Met de bewustwording groeide bij honden- en kattenbezitters eveneens de onrust over een aantal aspecten van de industriële voeders. Met name de additieven of toevoegingsmiddelen liggen zeer gevoelig.

Waarom?

Het hele gebeuren rond voedseltechnologie en additieven is zeker een moeilijke en verwarrende materie voor de meeste niet-ingewijden.

Vast staat echter dat het onderwerp:

Het woord additieve (of toevoegingsmiddelen) zelf werkt vaak reeds als een rode lap op een stier. Komt het woord voor op een verpakking, dan wordt het betreffende voer gezien als eentje van verdacht allooi, dat moet zeker worden vermeden. Dit geldt zowel in de humane voeding als in de voeding voor gezelschapsdieren. Consumenten maken zich veel vaker zorgen over additieven in de voeding - die zover bekend, nooit (met uitzondering misschien van sulfieten) iemands dood hebben veroorzaakt - dan over een onevenwichtige voeding (M. Miller 1991). Dit blijkt duidelijk wanneer men reële risico's met betrekking tot de voeding vergelijkt met wat de consument als gevaarlijk aanziet. (zie tabellen 1 en 2).

Tabel 1

Voedselbestanddelen die door consumenten als schadelijk voor de gezondheid worden aangezien: (200 personen - MAFF, 1987)

VoedingsbestanddeelAntwoord
Vet66%
Additieven58%
Suiker57%
Zout52%
Aangemaakte en geconserveerde voeding35%
Boter32%
Rood vlees25%
Brood14%
Geen antwoord9%

Tabel 2

Relatief belang van reële risico's, verbonden met voeding (De verhouding tussen het aantal dieren met problemen door de verschillende voedingsfouten: (Roberts, 1981)

VoedingsfoutenRelatieve verschijnings frequenties
Voedselvergiftiging100.000
Onevenwichtige voeding100.000
Natuurlijke toxinen100
Milieu-contaminaties100
Pesticiden1
Additieven1

Voedingsdeskundigen stellen zich dan ook vaak de vraag of het niet de verkeerde problemen zijn waarover de consumenten zich zorgen maken (M. Miller 1991).

In het eerste van de twee artikelen zal ik een kort overzicht geven van wat additieven zijn en wat hun rol is bij het verbeteren en bewaren van voedingsmiddelen. In het tweede artikel zal ik vooral de rol van anti-oxydanten belichten en daarna trachten een antwoord te geven op enkele vragen van bezorgde bezitters van huisdieren.

Wat zijn toevoegingsmiddelen of additieven?

In de wet op de diervoeders in Nederland deel I, verordening diervoeder 1986, staat het als volgt omschreven: "Toevoegingsmiddelen zijn stoffen of preparaten die stoffen bevatten, die, wanneer zij worden verwerkt in diervoeders, invloed kunnen uitoefenen op de eigenschappen van de diervoeders of op dierlijke productie".

In tabel 3 zijn de 14 officieel erkende groepen toevoegingsmiddelen met hun (eventueel) overeenkomstig E-nummer weergegeven. De term "additieven" omvat dus verschillende substanties, die in kleinere hoeveelheden aan een voeder worden toegevoegd, maar geeft als zodanig geen informatie over de aard of rol van de betreffende stof. De termen conserveermiddel, anti-oxydant en additieven worden vaak als elkaars synoniemen gebruikt, wat volkomen onterecht is.

Alle conserveermiddelen zijn additieven, maar niet ieder additief (toevoegingsmiddel) is een conserveermiddel.

Rol van toevoegingsmiddelen

Additieven worden gebruikt voor het verbeteren van drie aspecten van een voeder: de organoleptische (de kwaliteit voor wat betreft de structuur) (1), technologische (2) en nutrionele (3) eigenschappen (Alais en Linden 1987). Een aantal additieven vervult echter meer dan een rol, hetgeen duidelijke en eenvoudige indeling moeilijk maakt. Hierna wordt de rol van de verschillende additieven aangegeven met verwijzing in de tabel naar de drie bovenvermelde aspecten d.m.v. de erbij gegeven cijfers (tussen haakjes)

Tabel 3

Bijlage I bij de verordening Diervoeder 1986 geeft 14 groepen aan van toegelaten toevoegingsmiddelen:

  1. Antibiotica: E700 - E729;
  2. Oxydatie tegengaande stoffen (antioxydanten): E300 - E324, uitz. E322;
  3. Aromatische en eetlust opwekkende stoffen: E954 - E959;
  4. Coccidostatica en ander geneeskrachtige stoffen: E750 - E771;
  5. Emulgatoren, stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen: E400 - E499 + E322 (lecithinen);
  6. Kleurstoffen met inbegrip van pigmenten: E100 - E199;
  7. Conserveermiddelen: E200 - E299, E325 - E338;
  8. Vitaminen (o.a. vit. A, D3 en E), provitaminen en stoffen met een gelijksoortige werking: o.a. E670 - E672;
  9. Spoorelementen: El - E99;
  10. Bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen: E550 - E599, E330, E470, E516;
  11. Groeibevorderende stoffen: E850 -E851;
  12. Zuurteregelaars (regelende de zuurgraad van de voeders, niet die van de door het dier geproduceerde urine): E339 - E350, E500 - E540, E170, E296, E450;
  13. Micro-organismen;
  14. Enzymen.

Al deze additieven zijn erkend door de Europese Unie, na vooraf overleggen van een dossier met gegevens over efficientie en afwezigheid van toxiciteit bij gebruikte concentraties.

Soorten toevoegingsmiddelen

Conserveermiddelen

Onderdrukken of vertragen de groei van micro-organismen, of iedere ontaarding van producten ten gevolge van micro-organismen (Aruma O.I. & B. Haliwell, 1991). Ze worden gebruikt om bacteriële rotting en schimmelvorming te verhinderen in producten met een relatief hoog watergehalte (grotere wateractiviteit). Conserveermiddelen zijn vaak organische zuren of hun zouten; b.v. Benzoënzuur en benzoaten kunnen de groei van bacterien en gisten remmen, sorbaten zijn meer geschikt om de woekering van schimmels te onderdrukken.

Anti-oxydanten

Beschermen tegen oxydatie van vetten en vetoplosbare vitaminen (A, D, E en K). Meer gedetailleerde informatie over deze groep zal aan bod komen in het tweede artikel, waar de anti-oxydanten uitgebreider aan bod zullen komen.

Emulgatoren, stabilisatoren, verdik kingsmiddelen en geleermiddelen

Deze additieven zijn belangrijk voor het verkrijgen van de juiste structuur en textuur van het voeder. Een belangrijke functie bij de bewaring van het voeder is, dat de meeste van deze middelen een effect hebben op de wateractiviteit. Door het binden van water drukken zij het gehalte aan vrij water en helpen hierdoor woekering van micro-organismen te remmen in voeders met een hoger vochtgehalte, zoals in semi-moist voeders. Een van deze stoffen (propyleenglycol) wordt de laatste tijd in verband gebracht met het ontstaan van Heinz-bodies (korreltjes samengeklonterde hemoglobine erytrocyten bij anemie) bij de kat.

Verdikkingsmiddelen en geleermiddelen verhogen de viscositeit en helpen synerese (uittreden van water uit het product) te voorkomen. De meeste zijn polysachariden (gommen) die zich ook gedragen als oplosbaar vezel. Een aantal wordt ook gebruikt om het effect van sauzen en gravy (een saus die ontstaat bij het opschenken van warm water op brokken of diner van bepaalde merken) te verkrijgen.

Kleurstoffen

In feite hebben we hier te maken met een fenomeen waarbij bezitters van gezelschapsdieren zelf de oorzaak zijn van het gebruik van additieven die ze bestrijden. Natuurlijke en/of synthetische kleurstoffen worden niet toegevoegd voor de hond (die kleurenblind is), maar voor de eigenaar. Zeer vaak echter worden voederfabrikanten opgebeld om te zeggen dat de hond het voer minder graag eet omdat de kleur van het voer wat verschilt van de vorige blikken. Dus moet het uiterlijk aspect van het voer constant gehouden worden door middel van kleurstoffen. Vergeet trouwens niet, dat de kat een vleeseter is en de hond hier nog dikwijls voor wordt aangezien en dat hierbij een voeding hoort met een rode kleur om de eigenaar hieraan te herinneren. Dit kan bijvoorbeeld verkregen worden door toevoegen van ijzeroxyde dat trouwens volkomen onschuldig is (voor de gezondheid van het dier) doordat het bijna niet wordt opgenomen. Een ander voorbeeld van een natuurlijke kleurstof is caroteen (kleurt worteltjes oranje). Een voorbeeld van een synthetische kleurstof is bijvoorbeeld tartrazine, die behoort tot de azo-kleurstoffen.

Smaakverbeteraars

De eerste vraag die men stelt bij de aanschaf van een nieuw voer is: "Lust mijn hond of kat dit wel?. Monsters worden meegenomen, niet zozeer om het resultaat van de voeding te zien op de gezondheid van het dier, maar in de eerste plaats om te zien of het dier het nieuwe voer wel lust, beter nog, verkiest boven het oude voer. Waarom klaagt diezelfde consument dan als de fabrikanten allerlei trucjes gebruiken om hun voer smakelijker te maken en daartoe smaakstoffen gaan toevoegen?

Zou de consument dan toch de nadruk leggen op verkeerde problemen?

Vermelding van additieven

De vermelding van de toevoegingsmiddelen is in de wet als volgt vastgelegd:

1. Vitamine A, D3 en E:

Deze vitaminen moeten alleen vermeld worden wanneer ze worden toegevoegd. De vermelde hoeveelheid is niet de totale hoeveelheid die zich in het product bevindt, maar de toegevoegde hoeveelheid. Dit kan aanleiding geven tot verwarring. De hoeveelheden vermeld op het etiket zijn dus geen maatstaf voor de aanwezige gehaltes of de kwaliteit van het voer. Zo kan bijvoorbeeld een kattevoer, waarin veel lever is verwerkt, voldoende vitamine A bevatten zonder dat er toegevoegd hoeft te worden (en dus vermeld op het etiket).

2. Spoorelementen

Koper moet vermeld worden wanneer het wordt toegevoegd. Hier moet de naam van het gebruikte koperzout en de totale hoeveelheid koper in het voer worden gedeclareerd. Andere spoorelementen mogen worden vermeld, maar dat hoeft niet.

3. Emulgatoren, stabilisatoren, verdikkingsmiddelen en geleermiddelen

Hoeven niet perse vermeld te worden op het etiket.

4. Kleur- en smaakstoffen, conserveermiddelen en anti-oxydanten

Deze drie groepen additieven moeten op de verpakking vermeld worden. Dit wil niet zeggen dat ze individueel met naam en E-nummer op de verpakking te lezen staan. Op verpakkingen met een nettogewicht tot en met 10 kg. hoeft de naam van iedere gebruikte stof niet individueel vermeld te worden. Het is voldoende te zeggen: "Bevat EEG toegesta(a)n(e) antioxydant(en) en/of bewaarmiddel(en)" of "Bevat EEG toegestane kleurstof(fen)".

Sterker nog, de additieven hoeven alleen dan te worden vermeld als zij worden toegevoegd tijdens de bereiding van het eindproduct. Zijn de toevoegingsmiddelen reeds aanwezig in de gebruikte grondstoffen (toegevoegd ter bewaring van deze grondstoffen) dan hoeven ze niet te worden vermeld. Dit kan weer aanleiding geven tot reclame-slogans als "geen antioxydanten toegevoegd", wat niet hetzelfde is als "vrij van anti-oxydanten" daar in de grondstoffen voldoende aanwezig kan zijn om de vetten in het eindproduct een redelijke tijd te kunnen bewaren (wordt nader beschreven in het volgende hoofdstuk).

Bewaring van voedingsmiddelen

Om voedingsmiddelen te bewaren worden verschillende technieken toegepast die we in vijf grote groepen kunnen indelen:

1. Het gebruik van Chemische stoffen

Bewaarmiddelen, anti-oxydanten, enz.;

2. Warmte

Sterilisatie doodt de aanwezige kiemen;

3. Bestraling

Bestraling met ioniserende stralen kan voedselvergiftiging door infectie met o.a. Salmonella, Listeria en Campylobacter sterk reduceren of zelfs volledig elimineren. Dergelijke infecties komen meer voor in grondstoffen van dierlijke oorsprong. De bereikte resultaten hangen of van de betrokken kiem en van de staat van het product voor de bestraling (Mayer - Miebach, 1993).

4. Bewaring bij lage temperatuur

Koelen (0 - 4 °C), invriezen (-12 °C) en diepvriezen (-18 °C) (Arnaud, 1989).

5. Drogen - dehydrateren

Door in het product een laag vochtgehalte te bewerkstelligen, wordt de ontwikkeling van bacterien, gisten en schimmels geremd (Arnaud, 1989). Het zou juister zijn om te spreken van een verlaging van de wateractiviteit (aw) in het product. De "aw" wordt o.a. bepaald door het gehalte aan vrij of niet-gebonden water. Simplistisch bekeken reduceert men het water dat beschikbaar is voor de ontwikkeling van schimmels, gisten en bacteriën. Deze kunnen zich ontwikkelen vanaf een aw van respectievelijk + /- 0,75, 0,65 en 0,60 of hoger (Heidelbaugh, 1977; Alais en Linden, 1987).

Voeders voor honden en katten kunnen ingedeeld worden in vier grote groepen. Bij ieder van hen wordt een of een combinatie van meerdere van de hierboven aangehaalde bewaartechnieken toegepast.

1. Blikvoer (65 - 85% water)

Het inblikken van voedsel is het oudste procede, gebruikt om de levensduur van een voeder te verlengen. Steriliseren doodt de eventueel aanwezige kiemen. Hermetisch afsluiten moet het binnendringen vermijden van gassen, vloeistoffen en micro-organismen onder normale bewaaromstandigheden (< 50 - 55 °C) (Arnaud, 1989).

Tijdens het afkoelen ontstaat daarenboven een vacuum waardoor oxydatie van vetten wordt voorkomen. Blikken kunnen zo een levensduur van meerdere jaren bereiken zonder verlies aan organoleptische eigenschappen. Een blik dat de vervaldatum heeft overschreden is dus niet slecht, alleen het gehalte aan vitaminen daalt geleidelijk en kan niet langer worden gewaarborgd (Arnaud, 1989). In blikvoer zijn additieven niet noodzakelijk voor de bewaring en worden enkel toegevoegd vanwege een positieve invloed op het uiterlijk van het product of om technologische redenen (kleurstoffen en bind- of geleermiddelen)

2. Droogvoer (6 - 14% water)

Tijdens de productie van droogvoeders wordt meestal gebruik gemaakt van een extruder (voor geexpandeerde brokken). Bij het verlaten van een extruder heeft het voer meestal een vochtgehalte van 20 - 25%. Hierna wordt het voer meestal gedroogd om bederf door schimmels, gisten en bacteriën te voorkomen. Indien het vochtgehalte beneden de 10% kan worden gehouden, kan vanwege de lage wateractiviteit bederf zelfs vaak voorkomen worden zonder toevoeging van conserveermiddelen met antimicrobiele werking. Voorwaarde is natuurlijk dat het voer op een droge en koele plaats wordt bewaard en niet boven een dampend fornuis in de keuken, zoals helaas wel eens gebeurt. Anti-oxydanten zijn evenwel altijd noodzakelijk in droogvoer vanwege het blootstaan van de vetten aan de lucht in de aanwezigheid van mineralen.

Wat de manier van bewaring betreft, kan men diner en vlokken eveneens als een droogvoer beschouwen.

3. Semi-moist of halfnat voer (15 - 50% water)

Het watergehalte van deze voeders, die niet ingeblikt zijn, verplicht de fabrikanten van dit type voer om extra maatregelen te treffen tegen bederf door bacteriengroei en woekering van schimmels.

Een eerste middel is het gebruik van additieven die een deel van het water binden en zo het vrij water (en daarmee de wateractiviteit) reduceren tot een niveau dat minder snel overwoekering van kiemen toelaat. Dit procede is trouwens niet nieuw, want het pekelen van vlees en het maken van stroop of gelei berust op hetzelfde principe: de capaciteit van zout of suiker om water te binden.

Deze voeders bevatten meestal nog een conserveermiddel om mogelijke risico's van bederf toch nog te vermijden. Antioxydanten zijn in elk geval noodzakelijk in dit type voer.

4. Gekoelde, ingevroren en diepgevroren producten

Belangrijk is, dat de koude-keten niet wordt onderbroken alvorens de eindbestemming (het ogenblik van het voeren) is bereikt. Eens ontdooid echter zijn deze producten vaak meer gevoelig voor bederf dan voor het invriezen.

Ook hier gelden de normale regels voor etikettering voor producten die als diervoeding (volledig of aanvullend) worden verhandeld. Dit wordt wel eens over het hoofd gezien.

Samenvattend

Additieven vervullen duidelijk een belangrijke taak en hebben zeker hun plaats in de voeders voor hond en kat. Het gebruik van een aantal additieven-groepen is daarbij zeker verantwoord. Ze maken het voer beter uitgebalanceerd (vitaminen en spoorelementen), gezonder en veiliger (conserveermiddelen en anti-oxydanten). In een volgende artikel zal ik trachten om op de vele vragen omtrent eventuele bijwerkingen van toevoegingsmiddelen een antwoord te geven en het geheel in het juiste perspectief te stellen.

Jacques Debraekeleer

©APPORT tijdschrift voor diergeneeskunde en kynologie Can. '95