Rob's web

Wagenziekte

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Wagenziekte


Een van de Ieukste momenten in het leven is het ophalen van een nieuwe pup. De spanning die aan dit moment vooraf gaat en de blijdschap als dat nieuwe ukkie eindelijk in de armen meegenomen kan worden, zijn onvergetelijk. Voor de pup zeif kan de eerste rit naar het nieuwe huis ook onvergetelijk worden, maar dan in negatieve zin.

Het gebeurt maar al te vaak dat het de eerste keer is dat de pup een autorit maakt. Dit kan dan vergezeld gaan van misselijkheid en braken. De combinatie van angst en de bewegingen van de auto spelen hierbij een grote rol. Aldus is het verloop van die eerste autorit voor veel pups een en al ellende. Bij de meeste pups blijft het bij die ene keer, maar voor sommige is dit het begin van nog meer autoproblemen.

Een aantal honden blijft bij elke rit met de auto last houden van misselijkheid en braken, en sommige gaan zelfs zo ver dat ze ook plassen en poepen tijdens een autorit. In dit laatste geval hebben we te maken met honden die buitengewoon angstig zijn voor auto's en het rijden daarin; gelukkig komt deze vorm maar zelden voor. Veel vaker komt de 'gewone' wagenziekte voor, waarbij de hond tijdens elke autorit braakt.

De oorzaak van deze misselijkheid ligt op twee vlakken. Aan de ene kant raakt het evenwichtsorgaan van de hond in de war (vergelijkbaar met zeeziekte bij mensen) door de bewegingen en trillingen van de rijdende auto en aan de andere kant speelt opwinding en angst een rol. Beide factoren hebben samen of apart zoveel invloed op de hond, dat deze gaat braken. Dit braken en het misselijke gevoel dat honden hebben, kan uiteindelijk ook een gewoonte gaan worden, waarna de honden zelfs in een stilstaande auto of in de buurt van een auto angstig kunnen worden en gaan braken.

Voorkomen is beter dan genezen

Het beste is natuurlijk om te voorkomen dat een pup de autorit naar huis als angstig ervaart.

Hier ligt een taak voor de fokker. Deze kan de pups, terwijl ze nog in het nest zijn, al een of twee keer meenemen op een klein ritje. Met z'n allen maken ze veel meer pret, zodat er niet eens tijd is om na te denken of die rit eigenlijk wel zo beangstigend is. Als de moederhond dan ook nog meegaat, is het natuurlijk helemaal goed. Nu heeft niet elke fokker de tijd of de gelegenheid om dit te bewerkstelligen. Indien dit het geval is, moeten de omstandigheden van de eerste rit zo optimaal mogelijk gemaakt worden. Ten eerste mag de pup een aantal uren van te voren niet gegeten hebben. Het beste is de pup de laatste 5 uur geen eten te geven. Verder moet iemand als chauffeur optreden, terwijl een ander zich met de pup bezig kan houden. Het verdient de voorkeur de pup op de grond, naast of tussen de voeten te plaatsen, zodat deze in ieder geval niet verward raakt door het voorbijschietende landschap.

Onderweg kan de pup worden afgeleid met een bal of een ander speeltje. Zo kunnen speelbeesten met piepertjes erin worden gebruikt, want behalve visueel worden de pups dan tevens door geluid afgeleid. Het is aan te bevelen toch voor de zekerheid bijvoorbeeld een krant mee te nemen. Dat ruimt wat gemakkelijker mocht er toch nog gebraakt worden. Heeft de pup tijdens deze eerste rit inderdaad toch gebraakt, ondanks al deze maatregelen, dan moet de volgende autorit wat korter zijn met een zeer positief eindpunt, bijvoorbeeld een wandeling met andere honden. Blijkt de pup ook daarna nog ernstig onder de indruk te zijn van de autorit en angstig te reageren, dan zal het langzamer opgebouwd moeten worden.

Autotraining

Eerst zal de hond eraan moeten wennen dat de auto op zich niet eng is. De auto wordt dus bijvoorbeeld zodanig bij het huis geparkeerd dat gemakkelijk rondom de auto kan worden gespeeld met de hond. Verder wordt het eten vlak bij de auto gegeven. Als dit goed gaat, kun je dit nogmaals doen, maar nu met een stationair lopende motor. Gaat ook dit naar wens, dan wordt er gespeeld en eten gegeven in de auto, eerst weer zonder en later met stationair draaiende motor. Pas als dit zonder problemen verloopt, kan het eerste ritje worden gemaakt. De hond dient daarbij het liefst ongeveer 6 uur voor vertrek geen eten meer te krijgen. Iemand rijdt de auto, terwijl een ander de hond afleidt met allerlei spelletjes. De eerste rit moet niet langer worden gemaakt dan een paar honderd meter. De afstand moet dusdanig zijn dat de hond net niet angstig wordt. Bij terugkomst moet er een beloning wachten, een zeer speciaal spelletje of een erg lekker tussendoortje, in ieder geval iets wat de hond erg leuk of lekker vindt. Langzamerhand kunnen daarna de afstand en de snelheid van de rit worden vergroot, er altijd voor zorgend dat de hond net niet angstig en daarmee misselijk wordt. Dit laatste is erg belangrijk. Zou er namelijk onverwacht toch weer iets naars gebeuren, dan moet weer worden teruggegaan naar het punt waar het nog net goed ging. Het is overigens verstandig om bij deze training de hulp van een deskundige in te roepen, bijvoorbeeld een gedragstherapeut.

Medicijnen en andere technische oplossingen

Eventueel kunnen anti-wagenziektetabletten, verkrijgbaar via de dierenarts, helpen braken te voorkomen. Maar bij dit soort honden zal desondanks de hierboven beschreven manier van training gevolgd moeten worden. Bij honden met een hevige angst kunnen medicijnen gegeven worden die de angst wat onderdrukken. Dit laatste moet altijd onder begeleiding van een dierenarts gebeuren. Ook is het mogelijk dat een hond alleen in een bepaalde auto misselijk wordt. Zo was er een hond die altijd braakte in de auto van de eigenaresse en nooit in de auto van de buurvrouw. Na geruime tijd bleek de oorzaak te liggen in het feit dat de auto van de eigenaresse een bepaalde trilling teweeg bracht, die werd veroorzaakt door een mankement aan de wielophanging van de auto. Nadat dit euvel verhollien was, hield ook het braken van de hond op.

Schijn kan bedriegen

Als laatste bestaan er ook honden die braken en/of plassen en poepen in de auto als vorm van 'aandachttrekkerij'. In dergelijke gevallen kan een strenge straf op het moment dat de hond dit doet erg helpen. Als voorbeeld een hond die altijd ging poepen in de auto als de eigenaar daar alleen in reed. Er was al van alles geprobeerd om dit te voorkomen: de hond goed uitlaten van te voren, (boos) tegen hem praten, niets hielp. Totdat de eigenaar het op een gegeven moment zo zat was, dat, toen hij door zijn achteruitkijkspiegel de hond een poephouding zag aannemen, hij plotsklaps op zijn rem ging staan en de hond daardoor tegen het hondenrek gelanceerd werd. De hond heeft het hierna nooit meer gedaan. Het is echter vaak bijzonder moeilijk om erachter te komen of dit het geval is, of dat honden die dit gedrag vertonen daadwerkelijk wagenziek zijn. In veel gevallen moet er dan toch een (gedrags-)deskundige aan te pas komen om dit te diagnostiseren. Een strenge straf mag echter alleen worden toegepast als men er zeker van is dat angst geen rol speelt, antlers bestaat de kans dat het juist erger wordt.

Voorlopig is voorkomen dus beter en eenvoudiger dan genezen. Maar wanhoop niet als de hond toch last blijkt te hebben van wagenziekte. Met veel geduld is er gelukkig wel wat aan te doen.

Dierenkliniek Ermelo,
B.J. Carriëre,
M.E. Carriëre-Bothof,
H.J.C. Groenewoud-Jelsma