Scherptediepte (Engels: Depth of Field) is de meetbare afstand tussen de twee uiterste scherpe punten van de foto. Eenvoudiger het gebied in de voorwerpsruimte dat voldoende scherp wordt afgebeeld. Wat hier als "voldoende" moet worden beschouwd, hangt af van het beoogde doel. Het is zinloos, scherper af te beelden dan de grootte van de korrels van de film of de pixels van de beeldsensor. Punten net voor of net achter het voorwerpsvlak worden minder scherp afgebeeld.Het verloop van de scherpte naar onscherpte is afhankelijk van de grote van het lichtgevoelige materiaal. Het bereik waarbinnen deze onscherpte nog acceptabel is, is de scherptediepte. Daarnaast kunnen er artistieke redenen zijn om de afbeelding minder scherp te willen hebben dan technisch mogelijk is, waardoor men in de praktijk een grotere scherptediepte kan hanteren.
Concreter: de scherptediepte is het gebied in de voorwerpsruimte, waarbinnen de verstrooiingscirkels niet groter zijn dan de toelaatbare onscherpte. In de kleinbeeldfotografie wordt daarbij uitgegaan van een maximale diameter van de verstrooiingscirkels van 0,03 mm. Voor andere formaten (waaronder ook digitale camera's) moet deze waarde worden gedeeld door de crop-factor van dat formaat.
De hyperfocale afstand H wordt berekend met:
waarbij:
Als de hyperfocale afstand en diafragmawaarde bekend zijn, kan de scherptediepte met de volgende formules worden berekend: en
Waarin A de afstand is tussen objectief en het begin van de scherptediepte, B is afstand van objectief tot einde scherptediepte. H is hyperfocale afstand en v de instelafstand.
De hyperfocale afstand heeft een eigenaardige eigenschap: een lens die ingesteld is op H zal voor een scherptediepte zorgen die reikt van H/2 tot oneindig.
Uit de tabel lees je af dat bij een diafragma van f/8 en een scherpstelling op 5,10 m, je alles "aanvaardbaar" scherp zal hebben van 2,55 m tot op oneindig.
Op het objectief is de schertediepte met markeringen aangegeven.