Rob's web

Olijfolie

Deel I

1 Inleiding

Het kenmerkende aan olijfolie is de verfijnde en unieke smaak. Deze unieke smaak en het aroma zijn te danken aan een aantal bestanddelen, die in zeer lage concentraties voorkomen in olijfolie. Terwijl het grootste gedeelte (>95%) van de olie bestaat uit aan glycerine gebonden vetzuren, de zg. trigliceryden, bestaat er ook nog een groot aantal bestanddelen dat alleen in kleine hoeveelheden voorkomt. Niettemin zijn deze kleine componenten zeer belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat sommige bestanddelen een gunstige werking hebben op de gezondheid, andere verbeteren de stabiliteit van de olie en weer andere deeltjes zorgen voor het unieke aroma van de olie.

De kleinere bestanddelen van olijfolie kunnen worden onderverdeeld in tocoferolen, fenolen, smaakdragers, hydrocarbonaten en sterolen. In dit Fact Sheet zullen de belangrijkste samenstellingen van de eerste drie categorieën worden besproken met betrekking tot hun effect op de gezondheid en bijdrage aan de stabiliteit en smaak van de olie. In een aparte brochure 'Gezondheidseffecten van kleine bestanddelen van olijfolie (Deel II)' worden de koolwaterstoffen en sterolen besproken.

2 De kleinere componenten in olijfolie

2.1 Tocoferolen

Olijfolie bevat a-tocoferol, de tocoferol met het hoogste gehalte vitamine E, variërend in hoeveelheden van 1,2 tot 43 mg/100gr (1-3). Volgens bepaalde wetenschappers is de gemiddelde hoeveelheid in de olie ongeveer 12 tot 25 mg/100gr. Anderen hebben zelfs hogere waarden van 24 tot 43 mg/100gr gevonden. Het is duidelijk dat de in de olie aanwezige hoeveelheden afhankelijk zijn van verscheidene factoren. Hoewel het wetenschappelijk materiaal over dit onderwerp betrekkelijk schaars is, is gebleken dat zowel de cultivar, de rijpheid van de vrucht, alsook de omstandigheden en de duur van opslag een belangrijke rol hierbij spelen. Andere tocoferolen (β en α) zijn alleen in net meetbare hoeveelheden aanwezig (1;3).

2.2 Fenolen

Het vruchtvlees van de olijf bevat fenolen die hoofdzakelijk in water oplosbaar zijn, maar waarvan ook kleine hoeveelheden in de olie worden gevonden. De groep fenolen omvat een verscheidenheid aan stoffen. Hiertoe behoren de eenvoudige fenolen, zoals vanilline, galluszuur, coumarine zuur, cafene zuur, tyrosol of hydroxytyrosol. Gemiddeld zijn deze eenvoudige fenolen met 4,2mg/100gr aanwezig in extra vierge olijfolie en met 0,47mg/100gr in geraffineerde olijfolie. Verder bevat olijfolie secoiridon, zoals oleuropene en ligstroside (respectievelijk 2,8mg/100gr in extra vierge olie en 0,93mg/100gr in geraffineerde olie), of de meer complexe moleculen zoals lignines (4,15mg/100gr in olie van eerste persing en 0,73mg/100gr in geraffineerde olie respectievelijk) en flavonoden, zoals apigenine of luteoline. Het gehalte aan fenolische bestanddelen in de olie hangt af van de kweek en rijpheid van de olijf tijdens de oogst. De concentratie van hydroxytyrosol, tyrosol en luteoline bijvoorbeeld, neemt toe naarmate de vrucht rijper is, terwijl de totale hoeveelheid van fenolen en a-tocoferol juist afneemt in een rijpere vrucht. Totnogtoe is slechts op kleine schaal de biochemische bruikbaarheid van deze substanties onderzocht. Visioli et al. hebben vastgesteld dat tyrosol en hydroxytyrosol, afhankelijk van de dosering, van 60 tot 80% worden geabsorbeerd van de totale opgenomen hoeveelheid.

2.3 Smaakdragers

Men denkt dat meer dan 70 bestanddelen een aandeel hebben in de unieke geur en smaak van olijven en olijfolie. Daartoe behoren onder andere producten met een oxidatieve werking van onverzadigde vetzuren, zoals de aldehyden; bijvoorbeeld hexanal, nonanal, 1-hexanol of 2,4-decadienal. Bovendien dragen de alifatische en aromatische koolwaterstoffen aanzienlijk bij aan de geur en de smakelijkheid van de olie, net als alcoholen, ketonen, ether, esters, furan en thioterpene derivaten.

3 De effecten van de kleine bestanddelen op de gezondheid

3.1 Tocoferolen

Men neemt aan dat oxidatieve schade een cruciale rol speelt bij de ontwikkeling van verschillende aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en kanker. De afgelopen jaren is daarentegen steeds meer bewijs gevonden dat anti-oxidanten zouden kunnen beschermen tegen deze oxidatieve schade en LDL-oxidatie.

Sinds de jaren 80 zijn verscheidene epidemiologische studies verricht om het verband vast te stellen tussen het gebruik van vitamine E en hart- en vaatziekten. In plaats van een vitamine E-rijke voeding, werden hoge doses vitamine E als supplement gegeven. Enerzijds is darbij geconstateerd dat inname van supplementen met een hoge dosering vitamine E (>67 mg a-tocoferol/d) gedurende minstens twee jaar het risico op hart- en vaatziekten aanzienlijk vermindert ( risico afname 31-65%) (overzicht in (7)). Anderzijds hadden noch een kortere termijn-, noch een lagere dosering (<67 mg/d) een significant effect op hart- en vaatziekten (8).

In tegenstelling tot de uitkomsten van deze waarnemende studies, hebben interventie onderzoeken tot op heden geen duidelijke resultaten opgeleverd. In de Cambridge Heart Antioxidant Study (CHAOS) heeft het toedienen van 268 of 536 mg a-tocoferol per dag geleid tot een aanzienlijke afname in niet-fatale myocardinfarcten. Daarentegen is een afname in het sterftecijfer door hart- en vaatziekten of in het totale sterftecijfer niet waargenomen. In een tweede preventie onderzoek, uitgevoerd door een groep Italiaanse wetenschappers, heeft toediening van 300 mg a-tocoferol per dag gedurende drie en een half jaar, de kans op sterfte of een myocard infarct evenmin kleiner gemaakt. In het jaar 2000 is nog een studie afgerond, waarin is aangetoond dat een dagelijkse toediening van 268 mg a-tocoferol gedurende vier en een half jaar geen duidelijk effect heeft op cardiovasculaire uitkomsten bij patiënten met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten. Concluderend leveren de tot nu uitgevoerde studies geen overtuigend bewijs dat een vitamine E supplement als gezondheidsmaatregel zou moeten worden aanbevolen.

Er bestaat echter, met betrekking tot bepaalde ziekten, veel informatie over de heilzame effecten van vitamine E op het stofwisselingsproces. Boscoboinik et al. hebben aangetoond dat a-tocoferol in fysiologisch relevante concentraties de toename van glad spierweefsel in de vaatwand verhindert, een proces dat een rol speelt bij de vorming van de zogenaamde intermediaire atherosclerose laesie. Een andere groep heeft een afname waargenomen in het vrijkomen van reactieve zuurstof, lipide peroxidatie, de afscheiding van interleukine-1β en adhesie van de monocyten aan het endotheel van gezonde personen, na een acht weken lange toediening van een 800 mg/d supplement. Ook werd de bloedplaatjesaggregatie verhinderd bij een vitamine E inname van 268 tot 804 mg a-tocoferol/d. Deze resultaten houden geen verband met de anti-oxidatieve werking van vitamine E, omdat deze niet te zien zijn bij andere lipide-oplosbare anti-oxidanten. Het lijkt er meer op dat a-tocoferol een directe uitwerking heeft op de uitdrukking van genen, zoals de genen die coderen voor adhesie moleculen, of op de activiteit van enzymen zoals 5-lipoxygenium of protene kinase C.

Deze resultaten tonen dat vitamine E een heilzaam effect kan hebben op hart- en vaatziekten door verscheidene mechanismen. Echter, omdat deze onderzoeken zijn uitgevoerd met hoge doses vitamine E supplementen, moet nog worden onderzocht of een zelfde effect kan worden verkregen bij gebruik van vitamine E dat natuurlijk in voedsel aanwezig is, zoals in olijfolie. Een van de redenen waarom de hierboven vermelde interventie onderzoeken niet een overtuigend beschermend effect hebben aangetoond, zelfs niet bij hoge doses vitamine E supplementen, kan liggen in het feit dat atherogenese een langdurig proces is, waarvan de oxidatieve verandering van lipoprotenen slechts een van de eerste stappen is bij het ontstaan van de atherosclerotischelaesie. Zodoende kan het werkelijke nut van het in onze voeding aanwezige vitamine E niet worden aangetoond totdat meer langdurig preventief onderzoek is verricht.

Dergelijk primair preventief onderzoek is al uitgevoerd in dier modellen met atherosclerose. Pratico et al. hebben kunnen aantonen dat oxidatieve belasting van functioneel belang is bij de ontwikkeling van atherosclerose bij dieren. Daarbij is tevens aangetoond dat deze oxidatieve belasting en ook de vorming van atherosclerotische laesies in de aorta kan worden geremd door orale toediening van vitamine E. Ook is in het jaar 2000 een publicatie verschenen van Terasawa et al., waarin wordt beschreven dat in hetzelfde muismodel een kunstmatig opgewekt vitamine E tekort atherosclerose doet toenemen.

Naast de eventuele heilzame werking op hart- en vaatziekten, is vitamine E een effectief wapen in de strijd tegen kanker. Bij talrijke modellen met proefdieren is geconstateerd dat vitamine E bescherming biedt tegen verschillende soorten kanker. Voorts hebben onderzoeken bij mensen aangetoond dat een laag vitamine E gehalte in het serum of plasma in verband wordt gebracht met een verhoogde kans op long-, baarmoederhals- en prostaatkanker. Tot nu toe hebben ook de interventie onderzoeken bij mensen veelbelovende vroege resultaten opgeleverd. Heinonen et al. hebben ontdekt dat een toediening van 50 mg a-tocoferol per dag gedurende meerdere jaren (tussen de 5 en 8 jaar), de incidentie van (-32%) en het sterftecijfer (-41%) bij prostaatkanker in mannelijke rokers aanmerkelijk deed afnemen. In een onderzoek naar het effect van vitamine E op vroegtijdig vastgestelde pre-kwaadaardige laesies in de slokdarm en in de luchtwegen is geconstateerd dat toediening van hoge doses a-tocoferol (268 mg/d) gunstige klinische en histologische effecten heeft. Op het Chinese platteland van Linxian, waar kanker in hoge mate voorkomt, heeft het toedienen van 30 mg a-tocoferol per dag, in combinatie met selenium (50 mg/d) en β-caroteen (15 mg/d) het totale sterftecijfer teruggebracht met 9%. Deze reductie is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het lagere aantal kankergevallen, vooral maagkanker. Die verkleinde kans is opgetreden een tot twee jaar nadat men is gestart met de toediening.

Samengevat, de tot nu toe uitgevoerde onderzoeken naar het effect van vitamine E op de gezondheid, tonen aan dat dit micronutriënt in verschillende opzichten heilzaam kan zijn. Wellicht zullen sommige resultaten alleen worden verkregen, wanneer vitamine E in grote doses wordt toegediend. Niettemin is het nog steeds aannemelijk dat de in olijfolie aanwezige hoeveelheid vitamine E bevorderlijk is voor de gezondheid. Bovendien is het zeer waarschijnlijk, en sommige van de in dit Fact Sheet voorgelegde onderzoeken (zie ook alinea 3.2) steunen deze veronderstelling, dat, dankzij de synergistische effecten, de combinatie van vitamine E en de andere kleine bestanddelen in extra vierge olijfolie heilzamer is dan de som van die bestanddelen.

3.2 Fenolen

Over de krachtige anti-oxidatieve werking van fenolen is herhaaldelijk geschreven. Owen et al. hebben het anti-oxidatieve vermogen van verschillende fenolen in olijfolie geëvalueerd. Zij hebben tevens geconstateerd dat een grote reeks van deze bestanddelen, zoals hydroxytyrosol, tyrosol, cafenezuur, vanillezuur, (+)-1- acetoxypinoresionol en oleuropene, anti-oxidatieve eigenschappen bezitten. Het is interessant, dat extracten van extra vierge olijfolie, niet van geraffineerde olijfolie, die een combinatie van bekende en onbekende fenolen bevatten bij veel lagere concentraties reeds effect sorteren dan de individueel geteste bestanddelen. Dit geeft aan dat er een synergistisch effect bestaat tussen de individuele bestanddelen dat de anti-oxidatieve werking van die combinatie vergroot. Ook is gebleken dat extracten van extra vierge olijfolie een sterk remmende werking hebben op de xanthine oxidase activiteit. Xanthine oxidase is een enzym dat betrokken is bij de carcinogenese en xanthine oxidase remmers hebben een chemotherapeutisch effect op kankercellen. Soortgelijke waarnemingen zijn gedaan met betrekking tot de ontvankelijkheid van LDL voor oxidatie. Oleuropene en tyrosol remmen, naar verluidt, LDL-oxidatie in vitro, een veel sterker effect is echter bereikt met een combinatie van fenolen uit extra vierge olijfolie in vergelijkbare concentraties. Daarbij is ook aangetoond dat proto-catechuzuur en 3,4-hydroxyfenylethanol (DHPE) zeer effectief zijn bij de bescherming van LDL tegen in vitro oxidatie. Bij dit onderzoek is het LDL gesoleerd en de fenolen zijn aan de LDL preparaten in vitro toegevoegd. Bonanome et al., echter, hebben maaltijden rijk aan extra vierge olijfolie toegediend aan gezonde vrijwilligers en hebben geconstateerd dat direct na de maaltijd fenolen, waarbij het tyrosol- en hydroxytyrosolgehalte is gemeten, in alle categorieën plasma lipoprotenen aanwezig waren, behalve in VLDL (very low-density lipoprotein), hetgeen vergezeld ging met een verhoging van hun anti-oxidatieve werking. Ook is vastgesteld dat DHPE het cytotoxische effect van reactieve zuurstof metabolieten op cellen kan neutraliseren, waarmee celbeschadiging wordt voorkomen. Deiana et al. hebben vastgesteld dat hydroxytyrosol een remmende werking heeft op DNA schade door peroxinitriet.

Naast deze anti-oxidatieve werking hebben fenolen van extra vierge olijfolie een duidelijk ontstekingsremmend effect. Petroni et al. hebben aangetoond dat hydroxytyrosol, afhankelijk van de dosering, de vorming onderdrukt van het ontstekingsbevorderende eicosanode, leukotrine B4. De la Puerta heeft geconstateerd dat niet alleen hydroxytyrosol, maar ook tyrosol, oleuropene en cafenezuur, de vorming van leukotrine B4 onderdrukken door de activiteit van het katalyserende enzym 5-lipoxygenase te remmen. Ook is gebleken dat het extract van de olijfvrucht remmend werkt op dit enzym en dat de stoffen die dit effect teweeg brengen DHPE, oleuropene en cafenezuur zijn. Petroni et al. hebben nog een interessante en mogelijk heilzame werking van fenolen in olijfolie op de gezondheid gevonden. Het is mogelijk dat door een belemmerend effect op 5-lipozygenase van DHPE, en in mindere mate ook oleuropene, luteoline, apigenine en quercitine, bloedplaatjes aggregatie en de vorming van bloedplaatjes eicosanode in vitro wordt onderdrukt.

3.3 Smaakdragers

Van het blad en de vrucht van de olijfboom is bekend dat zij een natuurlijke resistenti tegen 'aanvallen' van bacteriën en insecten hebben. Een reden hiervoor is door Kubo et al. aangetoond. Zij hebben antimicrobiële activiteiten van moleculen bestudeerd, die tot de grote groep van smaakdragers behoren. Hieronder bevonden zich a-cyclische bestanddelen, zoals hexanal, nonanal, hexanol 1 en 3 en heptanal 2, of nonenal 2 en cyclische mono- en sesquiterpene hydrocarbonaten, zoals careen 2 of β-farneseen. De meeste van deze bestanddelen oefenden antimicrobiële activiteiten uit tegen een reeks van verschillende micro-organismen, waaronder Staphylococcus aureus, Streptococcus mutans, Escherichia coli, Candida utilis en Aspergillus niger. Het is nog niet duidelijk wat de consequenties van deze vondst zullen zijn, maar aangezien een aantal van de bacteriën en schimmels of toxines die door hen worden gevormd schadelijk zijn voor de mens, is deze antimicrobiële beschermende werking nog een aspect, dat zou kunnen bijdragen aan de geneeskrachtige eigenschappen van olijfolie.

4 De invloed van de kleine bestanddelen op de duurzaamheid van olijfolie

De hierboven genoemde kleine bestanddelen van olijfolie hebben niet alleen gunstige effecten op de gezondheid van de mens, maar zijn ook belangrijk voor de houdbaarheid en duurzaamheid van de olie. Verscheidene teams hebben onafhankelijk van elkaargeconstateerd, dat de hoeveelheid fenolen in extra vierge olijfolie in nauw verband staat met de duurzaamheid daarvan (2;36;37). Men is echter minder eensgezind of ook tocoferol daaraan bijdraagt. Terwijl Baldioli et al. geen enkel verband hebben aangetoond tussen de oxidatieve duurzaamheid van de olie en de aanwezigheid van a-tocoferol, anderen daarentegen hebben wel een kleine bijdrage van a-tocoferol gevonden, en een Spaans team heeft zelfs een sterk verband tussen de oxidatieve duurzaamheid van de olie en het a-tocoferolgehalte gevonden.

5 Samenvatting en conclusie

Olijfolie, en met name de extra vierge olijfolie, bevat een groot aantal structureel heterogene bestanddelen, in zeer kleine concentraties. Deze zogenaamde minder belangrijke bestanddelen omvatten vitamines zoals tocoferolen (vitamine E), fenolen, koolwaterstoffen, sterolen en smaakdragers. Deze stoffen zorgen voor de unieke smaak en geur van de olie en verhogen de duurzaamheid ervan. Tevens zijn zij goed voor de gezondheid door hun preventieve werking op schadelijke of ongezonde processen, zoals oxygeen radicaal opgewekte oxidatie van vetten. Op grond daarvan is de aanwezigheid van deze bestanddelen in olijfolie, met daarbij de gunstige vetzurensamenstelling, een extra reden om olijfolie aan te bevelen als een belangrijke bron van vet in ons dagelijks dieet.

Olive oil may hinder cancer process

People who use plenty of olive oil in their diets may be helping to prevent damage to body cells that can eventually lead to cancer, new research suggests. In a study of 182 European men, researchers found evidence that olive oil can reduce oxidative damage to cells' genetic material, a process that can initiate cancer development. They say the findings may help explain why rates of several cancers are higher in Northern Europe than in Southern Europe, where olive oil is a dietary staple.

The Effect of Polyphenols in Olive Oil on Heart Disease Risk Factors

Olive oil is more than a monounsaturated fat. Its phenolic content can also provide benefits for plasma lipid levels and oxidative damage.

https://www.acpjournals.org/doi/10.7326/0003-4819-145-5-200609050-00006

The effect of olive oil consumption on oxidative damage in european populations

Euro live is a European multi-centre clinical nutritional trial concerning the effect of a traditional Mediterranean antioxidant-rich food, olive oil, on oxidative stress and damage to lipids and DNA in humans. EUROLIVE also aims at studying the bioavailability and the binding of olive oil phonemics compounds to low-density lipoproteins. Our study will focus on whether a reasonable supplemental amount of affianced (without phonemics), common (with low phenol content) and extra virgin (with high phenol content) olive oil would reduce lipid per oxidation and DNA oxidation in 180 humans from 3 European populations (Northern, Central and Southern), and whether there are differences) in effect according to the olive-oil phenol concentration. The market prices of olive oil differs being affianced and common olive oil cheaper than virgin olive oil.

Prevent cancer, use olive oil

Prevent cancer, use olive oil.Innovative research article in the FASEB Journal suggests olive oil has a significant impact on cancer ratesIf you want to avoid developing cancer, then you might want to add eating more olive oil to your list of New Year's resolutions. In a study to be published in the January 2007 issue of The FASEB Journal, scientists from five European countries describe how the anti-cancer effects of olive oil may account for the significant difference in cancer rates among Northern and Southern Europeans.

The authors drew this conclusion based on the outcomes of volunteers from Denmark, Finland, Germany, Italy, and Spain, who consumed 25 milliliters (a little less than a quarter cup) of olive oil every day for three weeks. During this time, the researchers examined urine samples of the subjects for specific compounds known to be waste by-products of oxidative damage to cells, a precursor to cancer. At the beginning of the trial, the presence of these waste by-products was much higher in Northern European subjects than their Southern European counterparts. By the end of three weeks, however, the presence of this compound in Northern European subjects was substantially reduced.

"Determining the health benefits of any particular food is challenging because of it involves relatively large numbers of people over significant periods of time," said lead investigator Henrik E. Poulsen, M.D. of Rigshospitalet, Denmark. "In our study, we overcame these challenges by measuring how olive oil affected the oxidation of our genes, which is closely linked to development of disease. This approach allows us to determine if olive oil or any other food makes a difference. Our findings must be confirmed, but every piece of evidence so far points to olive oil being a healthy food. By the way, it also tastes great."

Another interesting finding in the study suggests that researchers are just beginning to unlock the mysteries of this ancient "health food." Specifically, the researchers found evidence that the phenols in olive oil are not the only compounds that reduced oxidative damage. Phenols are known antioxidant compounds that are present in a wide range of everyday foods, such as dark chocolate, red wine, tea, fruits, and vegetables. Despite reducing the level of phenols in the olive oil, the study's subjects still showed that they were receiving the same level of health benefits.

"Every New Year people make resolutions that involve eating less fat to improve their health," said Gerald Weissmann, MD, Editor-in-Chief of The FASEB Journal. "This academically sound, practically useful study shows that what you eat is just as important as how much you eat. No wonder Plato taught wisdom in an olive grove called Academe."

https://www.eurekalert.org/news-releases/545670

Deel II

1 Inleiding

In deze tweede Fact Sheet over de kleine bestanddelen van olijfolie, zullen de gezondheidsvoordelen van de in olijfolie aanwezige koolwaterstoffen en in het bijzonder squaleen en sterolen worden besproken.

2 Kleine bestanddelen van olijfolie

2.1 Koolwaterstoffen

De belangrijkste koolwaterstof in olijfolie is squaleen, een triterpeen en tussenproduct van het cholesterolbiosyntheseproces. Olijfolie verkregen bij de eerste persing (extra vierge) bevat squaleen in een hoeveelheid van circa 400-450 mg/100 g, terwijl geraffineerde olijfolie ongeveer 25% minder bevat (1). In een aantal studies is een squaleen gehalte van ca. 200-700 mg/100 g aangetroffen in extra vierge olijfolie (besproken in (2)). Volgens dit onderzoek bedraagt de gemiddelde consumptie van squaleen in de VS 30 mg per dag, terwijl bij een hogere consumptie van extra vierge olijfolie de opgenomen hoeveelheid squaleen een niveau van 200-400 mg per dag kan bereiken, zoals het geval is in de Mediterrane landen (2). Volgens Gylling en Miettinen zou men zelfs tot 1 gram squaleen per dag kunnen consumeren via de voeding (3).

Behalve squaleen zijn nog andere koolwaterstoffen aanwezig, zoals bijvoorbeeld de pro-vitamine A β-caroteen, hoewel in zeer kleine hoeveelheden (β-caroteen: 0,03 - 0,36 mg/100 g) (Kiritsakis en Markakis 1987).

2.2 Sterolen

Sterolen vormen een essentieel onderdeel van celmembranen en worden door zowel dieren als planten geproduceerd. De sterolring is gelijk bij alle sterolen; het verschil zit in de zijketen. Cholesterol is uitsluitend een dierlijke sterol. Tot nu toe zijn meer dan 40 fytosterolen geïdentificeerd. De totale hoeveelheid sterolen die in extra vierge olijfolie zijn aangetroffen binnen de diverse groepen, varieert tussen 113-265 mg/100 g olie (5;6). Twee factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid, zijn de cultivar en de rijpheid van de olijven (5). De sterol die verreweg het meest voorkomt in olijfolie is β-sitosterol, dat zo'n 90-95% van de totale hoeveelheid sterolen uitmaakt (5;6). De hoeveelheden campesterol en stigmasterol zijn respectievelijk ongeveer 3% en 1% (5;6). Stanolen zijn verzadigde sterolen, die vrijwel niet voorkomen in een mediteraan voedingspatroon (voor een overzicht zie (4)).

3 De invloed van de kleine bestanddelen op de gezondheid van de mens

3.1 Koolwaterstoffen (squaleen)

3.1.1 Squaleen en serumcholesterolconcentraties

Zoals reeds genoemd is squaleen een metaboliet van de cholesterolsynthese. Theoretisch gezien kan squaleen in voeding dus in het lichaam in cholesterol worden omgezet, waardoor de serumcholesterolniveaus mogelijk verhoogd zouden kunnen worden. Een noodzakelijke voorwaarde hierbij is dat er aanzienlijke hoeveelheden worden geabsorbeerd. De gegevens duiden erop dat van de squaleen die via het voedsel wordt opgenomen, 60 tot 80 procent wordt geabsorbeerd (2;7). Bovendien lijkt het erop dat een aanzienlijke hoeveelheid van de squaleen in voeding inderdaad in het menselijk lichaam kan worden omgezet in cholesterol. Deze toename van de cholesterolsynthese gaat echter niet vergezeld van een consequente toename van de serumcholesterolniveaus, waarschijnlijk vanwege een bijkomende toename van de fecale uitscheiding (8).

Hoewel Miettinen en Vanhanen na toevoeging van een zeer hoge dagelijkse dosis squaleen aan het dieet (1 g) een toename van het serumniveau en de LDL-cholesterolconcentraties hebben waargenomen, zijn die waarden vervolgens genormaliseerd nadat de dosis squaleen tot een lager niveau (0,5 g per dag) was teruggebracht (9). In dit opzicht is de studie , waarbij squaleen werd toegevoegd aan een protocol met een lage dosering pravastatine, extra interessant. De uitkomst van deze studie was dat de werkzaamheid van pravastatine als cholesterolverlagend geneesmiddel bevordert werd door toevoeging van de squaleen (10). Al met al blijkt de bezorgdheid dat lage doses squaleen bijdragen aan een hoog cholesterolniveau van het serum misplaatst te zijn. Bij een redelijk voedingniveau van 0,5 gram of minder per dag lijkt squaleen geen negatief effect te hebben op de serumcholesterolconcentraties.

3.1.2 Squaleen en kanker

Epidemiologische studies duiden op een beschermend effect van olijfolie in de dagelijkse voeding tegen kanker. In Griekenland, waar de totale vetconsumptie - voornamelijk olijfolie - hoog is, is het aantal vrouwen met borstkanker slechts eenderde van het aantal vrouwen met borstkanker in de Verenigde Staten (11). Een patiëntcontrole-onderzoek in Spanje toonde een verminderd risico van borstkanker aan bij vrouwen met de hoogste olijfolieconsumptie (12). Uit een groot patiëntcontrole-onderzoek in Griekenland is naar voren gekomen dat de kans op borstkanker 25% lager ligt bij vrouwen die meer dan eenmaal per dag olijfolie gebruikten (13). Uit een ander patiëntcontrole-onderzoek in Spanje is gebleken dat vrouwen die tot de groep (top 33%) met de hoogste consumptie van (voornamelijk uit olijfolie afkomstige) enkelvoudig onverzadigde vetzuren (MUFA) behoren, een sterk verminderde kans op borstkanker hebben (14). Daar bij aansluitend heeft een recent patiëntcontrole-onderzoek in Italië uitgewezen dat een verminderde kans op borstkanker bij een verhoogde consumptie van onverzadigde vetzuren uit spijsoliën bestaat. In Italië vormt olijfolie ongeveer 80% van de spijsoliën, hetgeen duidt op een beschermend effect als gevolg van olijfolieconsumptie (15). Een ander recent patiëntcontrole-onderzoek in Italië maakt melding van een significante negatieve relatie tussen spijsoliegebruik (voornamelijk olijfolie) en het risico van alvleesklierkanker (16). Twee vooraanstaande wetenschappers op dit gebied, Theresa J. Smith en Harold L.

Newmark, suggereren dat dit beschermende effect wellicht is te danken aan de grote hoeveelheid squaleen in extra vierge olijfolie (2;11). Deze veronderstelling wordt ondersteund door de uitkomsten van een aanzienlijke aantal experimentele dierproeven. Het merendeel van deze onderzoeken heeft het effect van een plaatselijk of systemisch toegediend squaleen op chemisch geïnduceerde kankers van de huid, colon en longen van muizen onderzocht. Samenvattend tonen deze resultaten duidelijk aan dat squaleen in de voeding een onmiskenbare anticarcinogene werking heeft (17-21).

3.1.3 Andere effecten van squaleen in voeding

De eerste studies (hier is het niet geheel duidelijk om wat voor studies het gaat. Zijn dit de eerste onderzoeken met dit als onderwerp?) duiden erop dat de consumptie van squaleen, naast de kankerwerende eigenschappen, ook andere gunstige effecten zou kunnen bewerkstelligen. Kohno et al. hebben ontdekt dat squaleen een zeer krachtige ‘wegvanger' is van zuurstof radicalen op het menselijk huidoppervlak (22). Bij diermodellen blijkt squaleen verder een belangrijke rol te spelen bij de gezondheid van het oog, vooral voor de staafjes; de lichtgevoelige cellen van het netvlies (23). Verder hebben diverse groepen gemeld dat bij dieren die squaleen hebben ingenomen, het vermogen om toxinen, zoals hexachloorbenzeen of strychnine (24-26) uit te scheiden, is verhoogt. Echter, er moet worden opgemerkt dat voor een aantal van deze effecten een zeer hoge dosis squaleen is vereist.

3.2 Sterolen (β-sitosterol)

3.2.1 Effect op serumcholesterolconcentraties

Zowel orale als parenterale toediening van plantaardige sterolen en stanolen resulteert in lagere concentraties van het plasma totaal en LDL cholesterolniveau (besproken in (4;27)). Het is aannemelijk dat deze afname voornamelijk valt toe te wijzen aan de remming van de intestinale cholesterolabsorptie. Ook is het mogelijk dat het cholesterolmetabolisme van lever en darmen wordt beïnvloed. Daarbij dient echter te worden aangetekend, dat significante verminderingen van de serumcholesterol waarden alleen zijn gerealiseerd in studies waarbij fytosterolsupplementen zijn gebruikt. Er zijn doses verstrekt van 1-3 g per dag, een hoeveelheid die niet via een normaal voedingspatroon kan worden bereikt. De meeste studies maken gebruik van margarines, verrijkt met sterolen of stanolen. In het algemeen is het totale en LDL cholesterolgehalte sterker gedaald naarmate de dagelijkse dosis sterolen werd verhoogd. Dit tot een dosis van maximaal 2 g per dag, waarna geen verder cholesterolverlagend effect kon worden waargenomen (28). Uit een recente meta-analyse van alle gerandomiseerde dubbel geblindeerde proeven is geconcludeerd dat bij een dagelijkse consumptie van 2 g plantaardige sterolen of stanolen de LDL-cholesterolconcentraties in het serum met 9-14% zijn afgenomen, zonder dat dit invloed had op de HDL-cholesterol of de hoeveelheid triglyceriden (27). Bovendien is de afname van de cholesterolconcentraties met name onmiskenbaar bij proefpersonen met hypercholesterolemie en proefpersonen met een cholesterolrijk dieet (besproken in (4;27)). Bij een bepaald onderzoek zijn aanzienlijke lipide verlagende effecten waargenomen bij een relatief lage dosis van 740 mg fytosterolen per dag bij proefpersonen met een cholesterolrijk dieet (29). Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de hoeveelheid fytosterolen die worden opgenomen bij een dieet rijk aan extra vierge olijfolie, een enigszins gunstig effect heeft op de serumcholesterolconcentraties, met name geldt dit voor patiënten met hyperlipidemie die een cholesterolrijk dieet volgen.

3.2.2 Fytosterolen en kanker

Er zijn diverse rapporten over de anti-tumoreffecten van fytosterolen, met name van β-sitosterol. Von Holtz et al . hebben waargenomen dat ten opzichte van de controlegroep, de groei van menselijke prostaatkankercellen bij de groep die met β-sitosterol is behandeld, met 24% is afgenomen en de geïnduceerde apoptose met een factor vier is gestegen (30). Apoptose is geprogrammeerde celdood, een profylactisch mechanisme waarbij cellen zogenaamde zelfmoord begaan, zodat schade aan het lichaam wordt voorkomen wanneer zij bijvoorbeeld kankercellen zijn geworden. Verder lijkt β-sitosterol effectief te zijn bij de behandeling van goedaardige prostaathyperplasie (31-33). Naast deze bevindingen inzake prostaatkanker of prostaathyperplasie zijn er rapporten over de gunstige werking van β-sitosterol bij colonkanker- en borstkankercellen in vitro (34-36). Bovendien is gebleken dat β-sitosterol bij ratten het effect van een carcinogeen op het colon neutraliseert (37). Er zijn weinig studies die de relatie tussen fytosterolen en kanker bij mensen hebben onderzocht. Bij een onderzoek in Uruguay hebben De Stefani et al. een sterke negatieve relatie gevonden tussen de totale consumptie van fytosterolen en maagkanker (38). In een observatiestudie van een onderzoeksgroep uit Californië is de sterolconsumptie van de zevendedagsadventisten, een groep die bekend staat om zijn zeer lage totale kankersterfte en morbiditeit, vergeleken met die van de bevolking in het algemeen. Daaruit is gebleken dat de zevendedagsadventisten niet alleen minder cholesterol gebruikten, maar ook veel meer fytosterolen. De onderzoekers suggereren dat hetzij de hoge totale fytosterolconsumptie van hun dieet, hetzij het hoge percentage fytosterol ten opzichte van cholesterol, heeft bijgedragen aan het verminderde optreden van kanker (39).

Het merendeel van de hierboven genoemde onderzoeken betreffen in vitro studies, waarbij gebruik wordt gemaakt van celcultuurmodellen van specifieke kankersoorten, of dier onderzoek. De resultaten over dit onderwerp moeten dan ook vanuit deze situatie worden bekeken, totdat er meer gegevens beschikbaar zijn van onderzoeken bij mensen. Desondanks zijn de bevindingen veelbelovend in die zin dat fytosterolen, en met name β-sitosterol, een duidelijk anticarcinogeen effect zouden kunnen hebben met betrekking tot prostaat-, colon-, borst- en maagkanker.

4 Samenvatting en conclusies

Tot de kleine bestanddelen van olijfolie behoren koolwaterstoffen, in het bijzonder squaleen en fytosterolen. Uit de grote hoeveelheid van onderzoeken blijkt dat deze stoffen gunstige effecten hebben. Vooral bij squaleen en β-sitosterol zijn anti-carcinogene effecten aangetoond. De relatief hoge gehalte van squaleen en fytosterolen in olijolie, dragen bij aan de gunstige effecten van deze olie op de gezondheid. Wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van aanvullende synergie-effecten tussen koolwaterstoffen, fytosterolen, fenolen, tocoferolen, aromastoffen en de gunstige vetzuursamenstelling zou het gunstige effect van deze olie op de gezondheid mogelijk nog groter kunnen zijn dan de som van alle afzonderlijke voordelen.