Rob's web

Zout in het dierenvoedsel

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Zout in het dierenvoedsel


Het is niet te geloven, hoe lang bepaalde verzinsels hun invloed kunnen blijven uitoefenen. Zout - zo wordt algemeen beweerd - mag niet in het voedsel van honden en katten voorkomen. Het tast de nieren aan, waarna niervergiftiging kan optreden. Dit is nu onzinnig. Laten we eens dieper ingaan op deze materie.

Er zijn zouten en zouten

Als we in het dagelijks leven spreken over zout bedoelen we natuurlijk keukenzout, terwijl in de scheikunde het begrip zout veel algemener wordt gehanteerd. Zouten zijn de verbindingen tussen bepaalde metalen en zogenaamde zuurrestionen. Tot de metalen behoren onder meer natrium, kalium, calcium, magnesium, ijzer, zink en jodium.

Tot de zuurrestionen behoren fosfaten, sulfaten, nitraten, chloor, carbonaten, oxalaten en nog andere. Veel van deze zoutverbindingen zijn van groot belang in het lichaam. Om maar iets te noemen: calcium en fosfaten zijn nodig voor de opbouw van het skelet, kalium en natrium zorgen voor de overdracht van zenuwprikkels en de verdeling van vocht.IJzer wordt ingebouwd in de rode bloedcellen en jodium is onderdeel van het schildklierhormoon.

Nu heeft het lichaam van al deze stoffen maar beperkte hoeveelheden nodig. Wordt er door middel van voedsel een overmaat opgenomen, dan vindt uitscheiding plaats. De meeste zouten verlaten via de urine het lichaam. In sommige gevallen kunnen in de urineblaas zouten gaan kristalliseren. Er ontstaan dan blaasstenen en blaasgruis. Dit verschijnsel treedt op bij (gecastreerde) katers. Sommige wetenschappers gingen op zoek naar een verklaring voor dit verschijnsel en al spoedig wist men een "schuldige" aan te wijzen: de diervoederindustrie, die in het droogvoer te veel zout zou verwerken. Uiteraard werd een tegenonderzoek ingesteld en kijk: in 1956 konden Dickinson en Scott aan katten een dieet voeren waarin maar liefst het hoge gehalte van dertig procent (!) zouten aanwezig was.

Deze onderzoekers vonden geen enkele aanwijzing dat de beschuldiging juist zou zijn en met enkele onderzoeken van na die tijd kon men al evenmin konkluderen, dat droogvoeders blaasgruis of blaasstenen zouden veroorzaken.

Oorzaken van blaasgruis

Hoewel nog steeds onderzoek wordt verricht, zijn thans nog wel enkele aanwijzingen gevonden, die het voorkomen van blaasgruis kunnen verklaren. Zo gedijen deze minieme steentjes het best in een al kalische urine en het slechts in een zure urine. Daarnaast speelt de koncentratie van de afvalstoffen in de urine een rol. Hoe groter de koncentraties, hoe meer kansen op gruisvorming. Het ophouden van de urine speelt een belangrijke rol. Zeer zindelijke katten houden hun urine soms lang op. Dit geldt des te meer, als zij gebruik (moeten) maken van een niet schone kattebak. Het is zeer opvallend, dat stadse katten vaker blaasgruis hebben dan plattelandskatten, welke laatste vaak loslopen en weinig problemen maken met het uitzoeken van hun landelijke latrine.

Onvrijwillige ophouding komt voor, wanneer de urinebuis wordt dichtgedrukt. Dat kan bij een ontsteking, maar men ziet het ook wel eens bij een te vroeg uitgevoerde kastratie, waarbij een verdere uitgroei van de urinebuis wordt vertraagd. Het is om vele redenen gewenst om katers te kastreren (geen ongewenste nakomelingen en een minder sterk geurende urine bijv.), maar dat moet men dan wel laten uitvoeren wanneer de katers negen maanden of ouder zijn.

Er zijn slechts enkele redenen van voedingstechnische aard te bedenken, waarom blaasstenen of blaasgruis ontstaan. Zo is blaasgruis wel eens aangetroffen bij een tekort aan vitamine A en vitamine B6. Aanpassing van het menu is dan natuurlijk een eenvoudige zaak. Het belangrijkste is echter een tekort aan vocht in de urine, waardoor de koncentraties afvalstoffen sterk oplopen. Het is echter niet eenvoudig een kat - en tnutante mutandis geldt dit ook voor een hond - extra te laten drinken, tenzij men een foefje uithaalt: men dient het dorstgevoel te vergroten en dat kan men bereiken door dagelijks een snufje keukenzout aan het voer toe te voegen.

Keukenzout bestaat uit natrium en chloor. Het natrium zorgt voor prikkelgeleiding in de zenuwen en voor een juiste verdeling van water in het lichaam. Chloor is onder meer belangrijk voor de vorming van maagzuur. Tekorten van deze twee voedingsstoffen kunnen optreden, wanneer de dieren voornamelijk plantaardig materiaal te eten krijgen en wanneer zij braken en/of diarree hebben. Onder die omstandigheden kunnen spierkrampen, uitdroging van het lichaam en verteringsmogelijkheden ontstaan.

Overmaat wordt gemakkelijk door de nieren verwijderd via de urine, mits voldoende water aanwezig is. Er kunnen hierbij ongelukkige situaties optreden.

Schipbreukelingen zullen zich moeten beheersen en geen zeewater drinken. Zeewater bevat meer zout dan het lichaam nodig heeft, maar voor de verwijdering van dit zout is meer water nodig dan men bij het drinken van zeewater binnenkrijgt. Er wordt dus vocht aan het lichaam onttrokken, waardoor uitdroging optreedt. De vraag is nu: hoeveel zout hebben een hond en een kat nodig (en tot hoever mag men gaan)?

Het is vastgesteld, dat als honden en katen alleen maar etenswaren van dierlijke oorsprong krijgen, zij net voldoende keukenzout opnemen. Zodra men plantaardig voedsel wil verstrekken, zal men dus wat zout moeten toevoegen. In de praktijk komt dat neer op precies dezelfde bereidingswijze van aardappelen en groenten als voor ons eigen menu: schoonmaken en onder toevoeging van wat zout koken. Heeft men de indruk, dat de hond of de kat onvoldoende plast, zodat er een kans is op de vorming van blaasgruis, dan mag nog wat extra zout worden toegevoegd. Fabrikanten van kant-en-klare voeders gaan in hun droogvoeders vaak tot 1,2 à 1,5%. Dat betekent voor een normaal bereid menu zo'n 0,4 tot 0,5%, terwijl de maximale norm ruim twee keer zo hoog ligt. u heeft dus niets te duchten, zolang u dagelijks een "snufje" zout toevoegt. Eerst zodra u met volle theelepels gaat werken, brengt u uw hond of kat in moeilijkheden.

Zoutarme diëten soms noodzakelijk

Een ieder, die te kampen heeft met een te hoge bloeddruk weet, dat hij zoutarm of misschien wel zoutloos moet eten. Vooral bij honden vinden we wel eens te hoge bloeddruk. In het bijzonder bij honden, die ouder zijn dan acht of negen jaar.

Bij deze honden ontwikkelt zich vaak wat kalkneerslag op de hartkleppen, waardoor deze zich niet helemaal sluiten. Bij het samentrekken van het hart wordt dan niet alle bloed weggeperst, in de grote lichaarrisslagader of longslagader, maar spuit een deel van het bloed in achterwaartse richting om aldaar de druk wat te verhogen.

Bij deze oudere honden kan men de bloeddruk wat stabiliseren door minder kwistig de zoutpot te hanteren. Helemaal zoutloos behoeft u het dieet echter nooit te maken.

De nieren en het zout

De nieren laten zich absoluut niet van de wijs brengen, wanneer ze een wat groter zoutaanbod krijgen. Dat verwerken zij tot aan hun laatste funktionele dag. De opvatting dat zout slecht is voor de nieren, is daarom ook misplaatst.

Desondanks moet rekening worden gehouden met het feit, dat bij ouder worden van het huisdier de nieren wat minder goed andere afvalprodukten kunnen afvoeren. Dat betreft voornamelijk afvalprodukten van de eiwitstofwisseling. Om die reden is het soms aan te bevelen om oude honden een aangepast dieet te verschaffen, opdat de nieren niet overbelast raken. Deze aangepaste diëten staan ook wel bekend als nierdiëten. Zij bevatten naast een lager eiwitgehalte (voor de nieren) ook een lager zoutgehalte (voor het hart). Uw dierenarts kan u er nadere inlichtingen over verstrekken.