Rob's web

Het speuren

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Het speuren


Uit de praktijk, voor de praktijk. Mogelijkheden om de uitslagen op het speuren te verbeteren.

Het is in heel het land bekend dat op examendagen juist het speuren het hoogste aantal gefaalden ligt. Elke geleider met verantwoordelijkheidsgevoel zal zich zeker al wel eens de vraag gesteld hebben, liggen de normen bij het speuren te hoog of is de opleidingsmethode wel de juiste? De vraag of de normen te hoog liggen, moet ik heel zeker negatief beantwoorden. Voor mij is de opleidingsmethode veeleer de schuld van het veel te hoge aantal gefaalden.

Met dit bericht wil ik proberen de hondengeleider, of het nu een oude rot in het vak is of nog een beginner, hulp te bieden in de opleidingsmethode.

Vooreerst is het nodig goed te beseffen dat het speuren zeker de zwaarste soort opleiding is in het benutten van de oerdriften. De voorvader van onze hond gebruikte zijn neus voor het zoeken van voedsel. Aan onze hond is de reukzin van nature uit in zo sterke mate meegegeven, dat wij als geleiders in dit onderdeel van de africhting er zeer veel gebruik van kunnen maken.

Veel geleiders klagen dat hun dier niet intensief genoeg geur opneemt en met een diepe neus het spoor uitwerkt (hier ligt volgens mij ook al de eerste opleidingsfout). Gebruikmakend van de boven genoemde oerdrift moet de opleiding in het speuren zo begonnen worden, dat het de hond van begin af aan duidelijk gemaakt wordt, dat hij zijn neus moet gebruiken.

Gedragsonderzoekers hebben vastgesteld dat de reukzin van de hond des te gerichter en sterker wordt, naarmate hij' naar voedsel verlangt. Om nu de hond eraan te laten wennen, dat hij met diepe neus zoekt, moeten wij bij het begin van de opleiding deze drift gebruiken en de hond gerust eens honger laten lijden om hem dan een vleesspoor aan te bieden. Toont de hond dan diepe neusarbeid, moet hij geprezen worden en op het eind met een stuk vlees beloond worden tot vaststaat, dat de hond het bevel zo verbindt met de neus aan de grond ze en het uitwerken van het hem aangeboden vleesspoor. Later wordt dit dan een gecombineerd spoor van vlees en mens.

Dit wil zeggen dat de vleesgeur alleen hier en daar op het spoor aangebracht wordt. Beheerst de hond ook deze combinatie en werkt hij met diepe neus, moet men er toe overgaan af te zien van het mens-vleesspoor. Dan mag nog alleen aan het einde van het spoor aan de hond een beloning aangeboden worden. Met deze opleidingsmethode bereiken wij dat wij een blijde hond hebben, die met diepe neus een spoor uitwerkt.

Kenners van deze leerstof zullen mij nu de opmerking maken, dat deze methode slechts dan succes heeft, als de hond een "goede eter" is. Dit argument is meestal waar. Als alternatief stel ik dan een visspoor voor. De methode is dan dezelfde als bij een vleesspoor. Elke hondengeleider zal wel bij zijn dier al eens vastgesteld hebben, dat vis een bijzondere lekkernij voor de hond betekent. Nog een ander alternatief is anijs.

Elke geleider moet zeker vermijden zijn hond met dwang te leren speuren. De opleidingsmethode leidt met zekerheid niet tot enerzijds de gewenste blijde arbied en anderzijds ook niet tot betrouwbaarheid.

Een andere methode kan eveneens succes hebben. Bij het begin van de opleiding in het speuren moet de geleider een andere oerdrift gebruiken. De hond is van nature ook een roedeldier, dat enkel en alleen zijn roedelleider volgt. Op de plaats van de roedelleider komt in ons geval de geleider. Om nu aan de hond het uitwerken van een spoor duitdelijk te maken, is de aangewezen methode daarbij dat de geleider zich met een duidelijk spoor naar een verborgen plaats begeeft. De hond wordt door een vriend of een clublid op het spoor van de geleider/roedelleider aangezet en aangemoedigd tot het uitwerken van het spoor. Om bij de hond de drang naar zijn leider te vergroten is het aan te bevelen, dat op het spoor voorwerpen van de geleider gelegd worden, die bij de hond de drang naar zijn geleiderlleider nog sterker laten worden. Een grote opleidingsfout wordt begaan wanneer aan de hond het bevel "zoek" te streng gegeven wordt. Het bevel "zoek" moet zeer aansporend en aanmoedigend uitgesproken worden. Het moet in normale toon gegeven worden en langgerekt zijn: "zoeoeoeoek". Wanneer gedurende de training dit bevel regelmatig en aanmoedigend verbonden wordt met het hoorbaar signaal "braaf", dan wordt hier een verdere stap gezet om bij de hond de vreugde in zijn werk op te wekken en verder te vergroten. Wanneer de hond eens niet zo goed werkt, mag de straf niet gegeven worden door trekken aan de lijn of andere mogelijkheden, maar uitsluitend door het verbod "foei".

U behoudt op die manier de arbeidsvreugde van uw dier verbonden met het corrigeren, dat zo niet leidt tot negatieve gevolgen.

Een andere fout met zware gevolgen in de verdere opleiding begint bij de persoon van de spoorlegger. Het wordt nog altijd omstreden hoe de spoorgeur precies is samengesteld. Maar het is wel klaar en duidelijk bewezen dat een spoor onder andere uit vertrapte bodem en uit individuele geur van de spoorlegger bestaat. De spoorlegger moet er dus op letten dat hij zoveel mogelijk altijd hetzelfde schoeisel gebruikt bij het leggen van het spoor. De hond krijgt daardoor een steeds weerkerend deel van de geur op het spoor, namelijk de schoenafdruk en de eigen geur van de spoorlegger (de uitwaseming uit de schoenzolen).

Verder moet de spoorlegger er op letten, dat hij bij de opleiding rekening houdt met de seizoensgebonden omstandigheden. Elke geleider zal wel al eens vastgesteld hebben, dat in de lente eh de vroege zomer binnen de kortste tijd de zogenaamde "hooigeur" ontstaat in het vertrapte gras. Deze hooigeur laat een aktief geurspoor na, dat wij voor de hond moeten benutten. In de hete zomer zal voor een hond in opleiding heel moeilijk een geschikt terrein te vinden zijn, De geleider moet er in deze tijd toe overgaan het spoor in bossen te leggen. Door het uitgeworpen boomloof of naalden ontstaat een sterke rottingsgeur, die hier ook een breed geurspoor achterlaat. In de herfst moet voor de akker gekozen worden. Dan is er al vers ingezaaid gras of koren ofwel is de grond door het ploegen opgeruwd. Door het betreden van de grond door de spoorlegger wordt het door de boer reeds bewerkte land nog eens opgegooid en laat ook hier een duidelijke geurspeur na.

Bijzondere aandacht verdient ook de aanzet op het spoor. In de opleiding van de hond gebruikt men een vierkante meter die goed vertrapt wordt. Het vertrek moet zo gelegd worden dat het naar boven toe trechtervormig versmalt. Zo ontstaat een figuur die wat heeft van een vierkant en van een opstaande driehoek. Hierdoor wordt aan de hond meer kans gegeven de geur goed op te nemen. Op de eerste me- ters moet de spoorlegger enkele malen vooruit- en achteruit gaan. Daardoor wordt er nog meer hulp aan de hond geboden. Bij de verdere opleiding moet men ook bedenken dat onze hond van nature uit intellligent is. Als geleider altijd sporen legt van dezelfde lengte en vorm, bijvoorbeeld altijd rechtse hoeken, dringt hij de hond in een systeem dat met absolute zekerheid tot mislukken gedoemd is, als op een exa- mendag de hoeken toevallig links gelegd worden.

Verander daarom telkens de vorm van het spoor. Maak de lengte van de rechte stukken altijd verschillend en leg de voorwerpen telkens anders. Leg op de trainingen ook meer voorwerpen dan door het examenreglement strikt verplicht wordt. Daardoor wordt de interesse en de arbeidsvreugd van de hond vergroot, omdat hij bij eik gevonden voorwerp moet beloond worden.

Ook bij de keuze van voorwerpen wordt dikwijls een zware fout begaan. In het begin van de opleiding moeten grotere voorwerpen gelegd worden, die ook zichtbaar van de bodem afsteken. Daardoor zorgt men er zo veel mogelijk voor, dat de hond deze voorwerpen niet overloopt. Zou de hond inderdaad eens een voorwerp overlopen, wordt de geleider de kans gegeven onmiddelijk te corrigeren, omdat hem door de grootte en zichtbaarheid van de voorwerpen een bijkomende hulp geboden wordt.

Pas later moeten de voorwerpen kleiner worden. Beslissend daarbij is ook dat de geleider niet altijd dezelfde voorwerpen gebruikt. Daardoor wordt er voor gezorgd dat de hond op een examendag eik Voor- werp vindt, dat de geur van de spoorlegger draagt. Bij de keuze van voorwerpen moet men er op letten dat zeer zachte stof vermeden wordt. Honden, die voorwerpen opnemen, gevoelen deze stof als zeer on- aangenaam in de bek, omdat ze bewegen. Door dit onaangenaam gevoel kreukelt de hond het voorwerp. Lederen voorwerpen zijn zeer geschikt.

De spoorlegger moet ervoor zorgen dat de voorwerpen in sterke mate geur hebben opgenomen. Om het overlopen van de voorwerpen te voorkomen is het absoluut nodig dat de geur van de spoorlegger intensief aan de uitgelegde voorwerpen zit. Dikwijls stelt men vast dat de voorwerpen uit een zak gehaald worden, die gedurende een lange tijd ergens zo maar ongebruikt heeft gelegen. Dat zulke voorwerpen geen eigen geur van de spoorlegger kunnen hebben, zal wel voor elke africhter duidelijk zijn en bemoeilijkt het werk van de hond nog eens extra. Om de eigen geur zo intensief mogelijk op de voorwerpen te kunnen krijgen, is het zinvol die voorwerpen te bewaren bij lichaamsdelen die het meeste zweten.

Ik heb reeds aangehaald dat onze honden als intelligent moeten beschouwd worden. Dit moet de geleider bij de africhting ter harte nemen en benutten. Door telkens weer herhaalde manier van doen legt de hond verband met de van hem verlangde begrippen. Door het aandoen van een speurtuig weet de hond reeds na korte tijd dat van hem speuren verwacht wordt. Het uitdoen van het speurtuig legt de hond in verband met het einde van het werk. De geleider moet gebruik maken van deze kleine hulp en hij zal vaststellen dat de hond onmiddellijk begint te speuren, zogauw hij het speurtuig aangedaan wordt. Een typische fout is het de hond reeds: geruime tijd voor het begin van het speuren hei tuig aan te doen ofwel ruime tijd na het werk uit te doen. Een aanknopingspunt met het van hem verlangde of beëindigde werk is er dan niet meer.

Bij de hond in opleiding moet de 1O-meter lijn in het begin niet volledig uitgelaten worden om onnodig slingeren op het spoor te verhinderen en om nauw contact tussen de werkende hond en zijn geleider te kunnen hebben. Dit contact is uiterst belangrijk en een fundamentale voorwaarde voor het verdere werk met de hond. Pas als het speuren foutloos verloopt moet de geleider meer lijn bijgeven. Dit moet echter stap voor stap uitgevoerd worden.

Een andere opleidingsfout wordt gemaakt bij het begin van het hoekenwerk. Men moet er op letten dat reeds bij de hond in opleiding sporen met hoeken gelegd worden. Om spoorvastheid op de benen (de rechte stukken) te bereiken, moet men in de aanvangsfase van de opleiding nog geen hoeken leggen. In de volgende fase moet men grote bogen in de benen inbouwen. Deze bogen worden dan stelselmatig zo afgebouwd tot de gewenste hoek is bereikt. Met deze methode wordt voor de hond een gemakkelijke overgang naar hoeken mogelijk. De hond ervaart zo geen onzekerheden bij het overlopen van hoeken. Dit is bij het boogvorming leggen van het spoor uitgesloten. Omdat er zo geen slechte ervaringen opgedaan worden, zal de hond altijd met diepe neus verder werken.

Heel belangrijk bij het leggen van het spoor is dat de spoorlegger leert zich op het terrein te oriënteren. De instructeur van elke kringgroep moet de spoorleggers opdragen hem de sporen te beschrijven. Een andere vorm van hulp in het zich kunnen oriënteren is, dat de spoorlegger zelf de door hem uitgelegde voorwerpen moet terug ophalen. Hier kunnen fouten met de zwaarste gevolgen gemaakt worden. Op heel kleine uitzonderingen na stelt men vast dat spoorleggers zich moeilijk op het terrein kunnen oriënteren. Belangrijk daarbij is dat de spoorlegger markante punten op het terrein opmerkt en daar recht naar toe gaat. Men moet geen bewegende punten, bijv. een auto, uitzoeken. Een oriëntatiepunt naar links en rechts is ook nodig om te weten op welke plaats een hoek ligt. Wanneer deze techniek niet voldoende beheerst wordt, is het voor de geleider niet mogelijk gedurende de trai- ning zijn hond te corrigeren, als deze van het spoor af gaat.

Wanneer de hond eenmaal ondervonden heeft, dat hij zijn geleider kan "bedriegen", door met diepe neus rechtdoor te gaan, als er geen spoor ligt, dan zal hij dat altijd weer opnieuw proberen. Heeft de hond echter ondervonden dat "liegen" niet mogelijk is, zal hij de fout niet meer maken. De spoorlegger moet er ook voor zorgen dat de voorwerpen zo gelegd worden, dat het overlopen zo veel mogelijk uitgesloten wordt. Men stelt dikwijls vast dat voorwerpen achter zandhopen, in waterplassen of achter graspollen gelegd worden. Dit verzwaart het werk van de hond nog eens extra en moet zeker in het stadium van opleiding vermeden worden. Ook het terrein moet voor het uitwerken van het spoor geschikt zijn. Zeer dikwijls worden terreinen uitgekozen, waarop enkele dagen ervoor kunst- of huismest werd gegooid. Terwijl huismest voor het dier een aangename geur heeft, die hij als gevolg van zijn oerdriften zelfs verkiest boven het uit te werken spoor, is kunstmest absoluut vergif voor de hond.

Een opgave voor de geleider is het ook voortdurend de gezondheidstoestand van zijn dier in het oog te houden. De hond is geen machine maar een levend wezen dat afhankelijk is van bepaalde gemoedsveranderingen, ziekten en zenuwgesteldheden. De geleider moet zo moedig kunnen zijn een training, en vooral speurwerk, af te breken, als het niet beantwoordt aan de verwachtingen. De volgende dag zal hij misschien meer succes hebben.

Bij een dier ziet men een ziekte niet altijd onmiddellijk, maar reeds bij de niet zichtbare ontwikkeling ervan kan deze invloed hebben op de arbeidsvreugde van het dier.

Wanneer in deze periode een onrechtvaardige straf gegeven wordt, omdat het werk niet beantwoordt aan de verwachtingen van de geleider, wordt de verhouding tussen hond en geleider vertroebeld. Bij teven moet men vooral letten op de tijd voor en tijdens de loopstijd. Let er op of de slijmvliezen bij de ogen en de neus niet ontstoken zijn. Bij ontstekingen van de slijmvliezen is de hond nauwelijks in staat tot geuropname en het uitwerken van het spoor. Men moet in dit geval hulp van de dierenarts overwegen. Ontsteking van de slijmvliezen kan men bijvoorbeeld herkennen aan een rode verkleuring bij de ogen. Denk er als geleider altijd aan dat het speuren voor uw hond de zwaarste opgave is, ook als hij de beste oerdriften heeft. Het is wetenschappelijk bewezen dat de lichaamstemperatuur bij het uitwerken van het spoor twee tot drie graden Celsius stijgt. Zo weet u welke inspanningen het dier dan moet leveren.

Zowel bij de uitwerking als bij het leggen van het spoor moet men de windrichting in het oog houden. Bij sterke zijwind gaat de hond zelfs enkele passen naast het spoor. Straf hem dan niet, want de hond zit op het spoor. Ook bij zogenaamde "windschaduw" (windschaduw onstaat door bossen, huizen, aardverhogingen enz.) gaat de hond plotseling enkele passen opzij. Zoekt hij niet verder, is hij op het goede spoor. Wanneer de hond bij zijwind of bij windschaduw op het gelegde spoor getrokken wordt, wordt hij eigenlijk van het goede spoor genomen.

Tot nu toe heb ik de moeilijkheden en de problematiek van het speuren vooropgesteld. Daarom ben ik nog niet ingegaan op de vraag op welke leeftijd met speuren moet begonnen worden.

Ik zou deze vraag als volgt willen beantwoorden: wanneer de geleider beschikt over veel rust, geduid en zakelijkheid, verbonden met de nodige vakkennis of over de hulp van een goede sportvriend, kan hij reeds in de zeer vroege jeugd van de hond met het werk beginnen. Men moet er dan wel aan denken dat het jonge dier nog speels is ingesteld en bij overdrijving nogal gemakkelijk de vreugde in het werk kan verliezen. Men moet dan als geleider de vergelijking maken met kleine kinderen en zich dikwijls afvragen: "Wat kan ik van mijn kind verwachten?" Een bepaalde vorm van ouderdomsvergelijking moet dan gemaakt worden. Voor honden, die va voor een examen staan, moe en eveneens fouten van de geleider aangehaald worden. Die kunnen tenslotte tot puntenaftrek of zelfs tot falen leiden. Een VH-examen heeft zijn eigen moeilijkheden. Naast de zenuwachtigheid van de geleider heerst er die dag drukte en gedoe, ook op het speurveld. De geleider doet er goed aan zijn hond op die omstandigheden voor te bereiden. De trainingen voor het examen mogen nooit alleen verlopen, opdat de hond aan de aanwezigheid van mensen op het speurveld kan wennen. Wanneer de hond zulke voorbereiding niet kent, interesseert de dienstdoende keurmeester hem misschien niet meer dan het speuren en levert hij niet de prestatie die de geleider van hem gewoon is.

De geleider is dikwijls geneigd bij slecht weer, vooral wanneer het regent, vanuit menselijk begrijpelijke redenen een training over te slaan. Een hond die onder deze extreme omstandigheden niet getraind is, zal het op de dag van het examen zeer moeilijk hebben, als het dan plotseling begint te regenen of enkele uren tevoren heeft geregend. Ook dan had de geleider een beter examenresultaat behaald kunnen hebben door een betere voorbereiding.

Hetzelfde beeld kunnen we ook krijgen bij sterke inwerking van de zon. ook hiervoor moet de geleider zijn hond aangepast voorbereiden.

Gedurende het examen bepaalt de dienstdoende keurmeester het verloop van het speuren. De geleiders die tot dan toe uitsluitend op ideale speurvelden hebben getraind, staan er dan plots zeer hulpeloos bij, wanneer ze dan een moeilijker terrein krijgen. Gedurende de opleidingsperiode voor het examen moet de geleider ook met deze mogelijkheid rekening houden en zijn hond onder moeilijkere voorwaarden voorbereiden. Zulke voorbereiding bestaat ook uit speuren langs bospaden. Hier komt immers zeer veelvuldig de geur van wilde dieren voor. Een onvoorbereide hond zal het in dit geval altijd zeer moeilijk hebben de van hem verlangde prestaties te leveren. Hetzelfde beeld komt voor bij speuren langs weiden waar koeien grazen.

Ook moet men eraan denken dat er zich op een examen, naast toeschouwers ook voertuigen bewegen. Uw eigen voertuig moet u ver genoeg van het speurveld parkeren, maar uw hond moet eveneens getraind zijn op de aanwezigheid van andere voertuigen.

Men stelt ook vast dat geleiders die buiten hun kringgroep aan een examen deelnemen, plotseling geconfronteerd worden met het feit dat er zich andere bodemgesteldheden voordoen. Het is aanteraden bij de inrichtende kringgroep te informeren naar het soort speurveld om zijn training daarop te kunnen afstemmen. De schrijver van dit bericht is er zich van bewust dat er nog een groot aantal andere punten zijn, die moesten opgenoemd worden om zo de geleiders nog meer hulp te kunnen bieden. De punten die in dit bericht werden aangehaald, zijn echter de voornaamste. De geleider die op deze goed let en daarenboven zijn examenreglement goed kent, is goed voorbereid.

©S.V-Zeitung; Werner Plüger.
Vertaling: Sevens Henn.