Rob's web

De voortplanting

Home - Kynologie - De duitse herdershond - De voortplanting


De hond wordt gerekend tot de monooestriche diersoorten. Bij deze treedt slechts éénmaal per jaar en wel in het voorjaar een oestrus op. Bij de gedomesticeerde honden treedt de loopsheid twee tot drie maal per jaar op.

De eerste loopsheid-periode kan op een leeftijd van zes tot negen maanden verwacht worden. Als de teef na achttien tot vierentwintig maanden nog niet loops is geweest mag dit als afwijkend beschouwd worden en is het aan te raden het genitaalapparaat van de teef te laten onderzoeken. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat er sprake is van tweeslachtigheid (pseudo-hermafrodisme). Hierbij kunnen onderdelen van het genitaal-apparaat van beide geslachten in aanleg aanwezig zijn. Dit is een situatie die bij honden zeer zelden voorkorst. Bij runderen en vooral bij geiten komt dit frequenter voor.

Cyclus

De geslachtscyclus van de hond kan men in vier fasen indelen:

  1. Anoestrus (duurt drie maanden)
    Rustperiode, de vulvalippen zijn klein terwijl ze voor een groot deel bedekt worden door een huidplooi. De Duitse Herdershond heeft gemiddeld een iets kortere anoestrische periode dan andere rassen.
  2. Pro-oestrus (negen dagen)
    Deze fase wordt gekenmerkt door bloederige uitvloei ng uit de vulva-opening en door zwelling van de vulvalippen. De huidplooi trekt terug. De teef heeft neiging weg te willen lopen en trekt door specifieke reukstoffen (pheromonen) reuen aan. maar is niet bereid een dekking toe te laten.
  3. Oestrus (negen dagen)
    De teef accepteert de reu. Tijdens de oestrus vindt de eisprong plaats. De bloederige uitvloeiing kan in de oestrus lang doorgaan, eindigt soms abrupt maar neemt in de regel geleidelijk in de loop van de oestrus af.
  4. Metoestrus (twee maanden)
    De metoestrus vangt aan op het moment dat de teef de reu niet meer wil accepteren. De zwelling van de vulvalippen gaat afnemen en er is geen uitvloeiing meer.

Dektijdstip

De bepaling van het juiste dektijdstip levert vaak een probleem op. Veelal gaat men uit van een bepaald aantal dagen na de eerste dag van de uitvloeiing, zonder verder na te gaan of de teef ook werkelijk dekrijp is. Deze gang van zaken is de belangrijkste oorzaak van het niet opnemen na een dekking. De teef is simpelweg op het verkeerde moment gedekt. De hond is een multipare diersoort en er vinden tijdens één cyclus dan ook meerdere ovulaties plaats. Alle rijpe follikels ovuleren niet gelijktijdig. De ovulatie-periode duurt ongeveer tien tot vierentwintig uur.

Het moment van de ovulatieperiode binnen de cyclus van de teef kan nauwkeurig worden bepaald aan de hand van hormonale veranderingen in het bloed. Men meet de progesteronconcentratie in het bloed. Aan de hand hiervan kan men het juiste dektijdstip bepalen.

Men kan in het laboratorium een kwantitatieve bepaling laten uitvoeren. In sommige dierenartsenpraktijken is een semi-kwantitatieve bepaling mogelijk met behulp van een test-kit.

De progesteron bepaling is veel betrouwbaarder dan het enkele jaren geleden gangbare vaginoscopisch onderzoek in combinatie met een vaginaal-uitstrijkje.

Na de ovulatie moeten de eicellen nog verder rijpen. Het optimale dektijdstip valt dan ook pas na de ovulatie-periode. De vruchtbare eicellen blijven tot ongeveer vier dagen na ovulatie ontvankelijk voor bevruchting. Na de dekking moeten de zaadcellen een lange weg afleggen naar de eileider. Dit neemt twintig tot veertig uur in beslag. Vervolgens vindt in de eileider de bevruchting plaats. Het sperma blijft minstens twee dagen goed vruchtbaar. Indien men twijfelt over het jaste dektijdstip en daarom de teef meerdere malen wil laten dekken kan men dit het beste om de dag laten doen.

De periode tussen het begin van de uitvloeiing en het optimale dektijdstip varieert per teef sterk. Deze periode is gemiddeld twaalf dagen.

Progesteronconcentratie (ng/ml) Dekking binnen (uur)
12 16
6-12 16-40
5-6 40-64

Dracht

De draagtijd van honden varieert van 57-72 dagen, met een gemiddelde van 62 dagen. De hele drachtigheidsperiode speelt zich af vrijwel zonder uitwendig waarneembare verschijnselen. Behave dat natuurlijk de baarmoeder in omvang toeneemt. is er. ook al is de dracht nog lang niet ten einde, met een zekere regelmaat electrische activiteit van de baarmoederwand te meten. Deze gaat gepaard met samentrekking van de baarmoeder in zijn geheel. Het zijn evenwel geen weeën die uitdrijving van de vruchten beogen.

Hormonaal gebeurt er tijdens de dracht en ter inleiding van de geboorte ook het een en ander.

De voortplantingsprocessen worden via het endocriene stelsel gereguleerd. Tot dat endocriene stelsel behoren een aantal endocriene organen, zoals de hypothalamus. hypofyse. ovaria. testikels. bijnieren en placenta. Het endocriene stelsel werkt echter niet zelfstandig. want het is wat zijn aktiviteiten betreft volledig afhankelijk van het centrale zenuwstelsel, met name een specifiek onderdeel daarvan. de hypothalamus.

Drachtigheids-diagnostiek

Drachtigheidsdiagnostiek via bloed of urine is bij de hond niet mogelijk daar men gedurende de eerste weken na de oestrus geen hormonale verschillen heeft kunnen vinden tussen drachtige en schijndrachtige dieren. Een mogelijkheid om dracht bij de hond vast te stellen is de buikpalpatie. Tussen de 24e en 32e dag van de dracht kan men de ampulvormige verdikkingen van de baarmoeder voelen. Niet alle teven laten zich echter even gemakkelijk betasten. Na de 32e dag is het erg moeilijk de dracht nog door middel van buikpalpatie vast te stellen. Vanaf de 45e dag zijn de vruchten vaak zelf te voelen. Na 42 dagen zijn de vruchten röntgenologisch zichtbaar te maken (begin van de verbening van de vruchten). Enkele dagen later zijn met behulp van röntgenonderzoek de wervelkolom en schedel te herkennen en kan men het aantal foeten daadwerkelijk tellen.

Indicatie voor de aanwezigheid van levende foeten kan worden verkregen met behulp van ultrasound apparatuur waarbij men, gebruik makend van het Dopplereffect, direct de foetale hartslag kan registreren. Deze methode is bruikbaar vanaf 35 dagen.

Voeding

Voeding van de drachtige teef

Gedurende de eerste zes weken van de dracht is er weinig groei van de baarmoeder, de embryo's en de melkklieren. Daarna vindt snelle groei plaats. Tot en met de derde week van de dracht kan de hoeveelheid voer gelijk blijven. Van de vierde tot en met de zesde week ontstaat er een grotere energiebehoefte (tot 1600/), daarna na de zevende tot en met de negende week vindt er weer een daling plaats tot het oorspronkelijk niveau.

Voeding tijdens de melkgift

In de eerste week van de lactatie loopt de behoeft op tot anderhalf à twee maal de onderhoudsbehoefte (onderhoudsbehoefte is 2 x ruststofwisseling (580 jl ME per kg 0,75). De gemiddelde voeropname van honden, waarbij het lichaamsgewicht min of meer constant blijft komt overeen met een energie-opname van twee maal ruststofwisseling).

Wanneer de melkproductie een maximum bereikt (derde a vierde week) kan de energiebehoefte tweeënhalf tot drie maal de onderhoudsbehoefte bedragen.

Entingen

Er van uitgaande dat de teef jaarlijks is geënt is het niet noodzakelijk de teef tijdens de dracht te laten enten. Is het al langer geleden dat ze is geënt. is het verstandig de enting tussen de vierde en vijfde week van de dracht te herhalen. Indien de teef voldoende antilichamen tegen bepaalde ziektes in het bloed heeft. worden deze via de melk op de pups overgebracht. Een hoge antilichamen-titer kan men alleen bereiken door de teef jaarlijks een booster-enting te laten geven. De hoeveelheid afweerstoffen die de pups met de biest binnen hebben gekregen nemen in de loop van een aantal weken af. Het is dan ook belangrijk de pups met zes weken hun eerste enting te laten geven (mazelen-vaccin tegen hondenziekte al dan niet gelijktijdig met vaccinatie tegen parvovirus). Ze zijn dan oud genoeg om zelf afweerstoffen te vormen en de antilichamen die ze van hun moeder hebben meegekregen hebben zijn dan vaak bijna of helemaal tot nul gedaald.

Ontwormen

Tijdens de bronst-periode komt bij de teef een deel van de ingekapselde larven vrij en worden volwassen in de darm. Gedurende deze periode dient de teef te worden ontwormd. Hetzelfde gebeurt ongeveer tien dagen voor het werpen. Vervolgens dient deze procedure tien dagen na het werpen te worden herhaald. Een goed ontwormde teef zal haar pups niet her-besmetten.

Ontwormen bij pups kan op de achtste dag reeds geschieden. De onvolwassen spoelwormen die de pups hebben meegekregen van het besmette moederdier zijn dan inmiddels volwassen geworden. Vervolgens dient de pup tussen de vijf en zes weken ontwormd te worden. Door herbesmetting zijn er dan vaak opnieuw volwassen spoelwormen aanwezig. Bi jjonge honden is het aan te raden vóór vaccinatie te ontwormen. Een ontwormde hond bouwt een betere immuniteit op. Daarna om de twee a drie maanden. indien het dier zich kan herbesmetten.

Geboorte

Bij een naderende partus vertoont de teef verschijnselen van onrust, nestbouw. graven en krabben. Sommige Seven beginnen echter al enkele dagen voor de partus met deze gedragingen. Ook heldere slijmenge uitvloeiing kan al enkele dagen voor de geboorte worden gezien. Zeer veel teven hebben op de dag van de partus een verminderde eetlust en urineren vaak. Wordt de uitvloeiing troebel of zelfs bloederig en likt de teef regelmatig aan haar vulva dan kan de eerste pup binnen een niet al te lange tijd worden verwacht. Een betrouwbaar voorteken van een naderende geboorte is het verloop van de lichaamstemperatuur van de teef. Men dient dan vanaf ongeveer de vijfenvijftigste dag de lichaamstemperatuur van de teef regelmatig op te meten om zodoende de dagelijkse schommelingen te onderkennen. Op de dag van de partus kan een daling van de lichaamstemperatuur worden waargenomen.

Gedurende het uitdrijven van de eerste pup wordt langer geperst dan bij de latere pups (plm. 30 min.). De gemiddelde tijd tussen de geboortes van opeenvolgende pups is 45 min. Soms vallen er echter pauzes van enkele uren en als de teef niet perst hoeft men zich hier ook geen zorgen over te maken. Blijft de teef echter langdurig persen zonder dat men vorderingen ziet, dient men een dierenarts te waarschuwen.

In de meeste gevallen bijt de teef de navelstreng zelf door. Indien dit niet het geval is (bijvoorbeeld bij sterk boven- of ondervoorbijtende teven. ook wel bij paniekerige moeders). moet men de navelstreng enkele centimeters van de buik af met een schone draad afbinden en de navelstreng met een schone schaar doorknippen. Eventueel de navel ontsmetten met een druppeltje betadine. De teef zal de pup uitvoerig gaan likken en hiermee wordt geluk de ademhaling gestimuleerd.

Bij een moeilijke bevalling duurt het soms even voor de pup op gang komt. Enkele durppels Respirot® kunnen van dienst zijn om de ademhaling te stimuleren. En misschien nog wel belangrijker is enkele druppels arnica D6 om de circulatie goed op gang te brengen.

Na de geboorte (het pueperium)

De eerste dagen na de geboortes van de pups heeft de teef soms dunne ontlasting ten gevolge van de grote hoeveelheid nageboorten die ze heeft opgegeten. Het is dan ook verstandiger bij grote nesten een deel van de nageboorten weg te nemen. De eerste dagen na de partus is de uitvloeiing groen van kleur. maar wordt al heel snel rood. In de tweede week na de partus wordt de uitvloeiing licht en slijmig. Het samentrekken van de baarmoeder en de daarmee samengaande uitstoot van het nog in de baarmoeder aanwezige materiaal kan men bevorderen door gedurende de eerste weken na de partus de teef vier maal daags Uterovetsem® toe te dienen. Ook met Piton® (oxytocine) kan men dit effect bereiken. Piton heeft echter alleen effect kort na de partus.

De geboorte-gewichten van de pups verdubbelen in ongeveer een week, verdrievoudigen in twee weken en na drie weken hebben ze het viervoudige van niet geboorte gewicht.

Gewoonlijk kunnen de pups gedurende de eerste drie tot vier weken voldoende melk drinken bij de teef zodat bijvoedering niet nodig is. Maar als de teef geen of te weinig melk heeft zullen de pups kunstmatig bijgevoerd moeten worden. Hiervoor zi n kunstmelkpoeders in de handel.

Tevenmelk is veel geconcentreerder dan koemelk. Koemelk is ook anders van samenstelling en daarom geen goede vervanging van tevenmelk. Tevenmelk is bijvoorbeeld vetter en eiwitrijker.

Vanaf vier weken moet men gaan bijvoeren zodat de pups geleidelijk kunnen wennen aan de andere samenstelling van het voer. Vanaf dat moment kunnen de pups zonder hun moeder en heeft de teef haar moederplichten vervuld.

Mevr. Drs. S. Verhoeven