Rob's web

Fokkerij en inteelt

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Fokkerij en inteelt


Inteelt: taboe of religie?

Inteelt. Een woord dat voor velen die met honden bezig zijn te pas en te onpas wordt gebruikt. Je hoort de doorgewinterde hondenfokker met trots verkondigen dat zijn nieuwste kampioen het duidelijkste bewijs is dat bewust toegepaste inteelt tot uitstekende resultaten kan leiden. Vaker echter hangt er om het begrip inteelt een negatieve sluier. Hoe vaak hoor je niet van een nieuwbakken hondeneigenaar dat die HD het resultaat is van inteelt. Ze hebben het hele ras kapotgefokt Is een veelgehoorde uitspraak. Mensen uit de diergeneeskundige hoek strooien ook nogal eens met het begrip inteelt en ook hier lang niet altijd even genuanceerd. Zelfs in de nieuwe Wet Welzijn en Gezondheid voor Dieren wordt onder artikel 55 over inteelt gerept. Kortom: inteelt staat volop in de kynologische belangstelling.

Voordat we overgaan tot een omschrijving van het begrip inteelt is het misschien wel goed om eerst even met u een stapje terug in de tijd te maken.

Het zal ongeveer 10.000 jaar geleden zijn toen de eerste wolven door de mens uit hun natuurlijke omgeving werden gehaald. Deze dieren moesten zich aanpassen aan hun nieuwe roedel, lets wat hen wonderwel lukte. Vrij kort na dit begin van domesticatie werd er met deze wildvang gefokt en deed dus de kunstmatige selectie zijn intrede. Immers de mens bepaalde welke reu aan welke teef gepaard.

In die tijd zal ongetwijfeld als hoogste prioriteit gesteld zijn dat het dieren moesten zijn die de mens konden bijstaan in zijn eeuwige strijd om te overleven. Het waren dus echte gebruikshonden. Het is echter heel wel denkbaar dat bij deze selectie ook de persoonlijke smaak van deze kynologen van het eerste uur een rol heeft gespeeld, waardoor bijvoorbeeld dieren die een bepaalde favoriete kleur hadden een grotere kans kregen om zich voort te planten. Verder speelde natuurlijk een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de canis familiaris de natuurlijke omgeving, het specifieke werken en de genetische variatie in de oorsprongpopulatie.

Door de gebrekkige infrastructuur en de zeer beperkte middelen van vervoer ontstonden er overal op aarde verschillende verschijningsvormen van de gedomesticeerde wolf. Naarmate de technische ontwikkeling toenam, werd ook het begrip afstand steeds relatiever. De mens ging, nieuwsgierig als hij was, op ontdekking uit en kwam in aanraking met andere culturen. Hier trof hij vaak heel andere waarden en normen aan. Dat was echter niet het enige dat hij vol verwondering aanschouwde. Ook de planten- en de dierenwereld bleek een veel grotere verscheidenheid te herbergen dan hij in zijn stoutste dromen had durven vermoeden. En tussen al die nieuwe dieren bevonden zich ook verschillende hondachtigen.

Middels reisverslagen van de avonturiers kwamen ook de wat minder reislustigen in contact met de veelheid aan verschijningsvormen van de hond en al snel ontstond er de behoefte om wat ordening te scheppen. Men begon met het systematisch beschrijven en benoemen van de verschillende varianten, kortom de eerste rasbeschrijvingen zagen het daglicht, de voorlopers van onze huidige rasstandaard. Naarmate bij de mens de 'struggle for life' geleidelijk plaats maakte voor een levensstijl waarbij zelfs vrije tijd ontstond, kwam er meer behoefte om middels materieel bezit en uiterlijk vertoon aandacht te trekken. Met name de bovenlaag van de bevolking bezat zowel het kapitaal als de ruimte en de tijd om zich vol overgave te storten op het fokken van de verschillende honderassen.

In die tijd was de rashond een zeer geliefd relatiegeschenk in hogere kringen. Hierdoor werden de eeuwenlang geIsoleerde populaties opeens opengebroken. Er ontstonden op verschillende plaatsen subpopulaties en er werden verschillende rassen onderling gekruist waardoor weer nieuwe rassen ontstonden. Was het voordien gebruik om mondeling de afstamming van de honden aan elkaar door te geven, nu ging men systematisch bijhouden wie de voorouders waren en ook geboortedatum en andere personalia werden genoteerd. De eerste stambomen waren een feit. Het begrip raszuiver werd steeds belangrijker.

In deze periode werden door groepjes liefhebbers de eerste rasverenigingen opgericht en ging men wedstrijden organiseren waarbij het ging om de mooiste hond. Onder mooi dient men hier to verstaan: die het in de raspunten als ideaal omschreven beeld zo dicht mogelijk benadert. Mensen die dat toetsten noemde men keurmeester.

Het uiteindelijke resultaat is dat we ruim 400 varianten van de wolf als ras hebben erkend. Met deze rassen wordt overal gefokt met als leidraad de verschillende rasstandaarden.

Denk nu niet dat bijvoorbeeld de Sint Bernard in Nederland er net zo uit ziet als zijn soortgenoten in Engeland of Amerika, niets is minder waar. Binnen ieder ras zijn er veel verschillende verschijningsvormen, ook wel types genaamd, wat duidelijk aangeeft dat de genetische variatie binnen de meeste rassen wereldwijd ontzettend groot is. leder type dat binnen de rasstandaard acceptabel is kent bij zowel fokker als keurmeester aanhangers.

Eenheid

Het doel van iedere goede fokker zal zijn om dieren te fokken die zoveel mogelijk zijn ideale type benaderen. Hij zal binnen zijn kennel streven naar een bepaalde eenheid die hij probeert te bereiken door selectie. Hij selecteert zijn fokdieren op gezondheid, karakter, exterieur en indien van toepassing, werkeigenschappen. Een middel om versneld tot een bepaalde eenheid in type te komen is inteelt.

Wat moeten we nu eigenlijk onder inteelt verstaan. Meestal wordt genoemd het paren van nauwverwante dieren: broer x zus, vader en dochter of moeder x zoon. Het paren van iets minder nauwverwante dieren wordt wel lijnteelt genoemd; halfbroer x halfzus en grootouder x kleinkind, dit is een zwakke vorm van inteelt.

Een betere omschrijving van inteelt is: het paren van dieren die een nauwere verwantschap met elkaar hebben dan de gemiddelde verwantschap binnen het ras (cq populatie). Met andere woorden: wat binnen het ene ras inteelt zou kunnen worden genoemd zou bij een ander ras geen inteelt hoeven te zijn.

Dat alle dieren binnen een bepaald ras aan elkaar verwant zijn kunnen we zien, wanneer wij op een stamboom twintig generaties terug gaan. We komen dan, bij ongeacht welk ras, op een aantal van meer dan een miljoen voorouders. Aangezien bij veel rassen de totale populatie bij lange na die miljoen niet haalt, moge duidelijk zijn dat er onder die meer dan een miljoen voorouders velen vaker dan eens op de stamboom terug te vinden zijn.

Om de mate van inteelt te meten heeft Malcolm B. Willis een eenvoudig systeem ontworpen om de zogenaamde inteeltcoefficient te berekenen. Dit is een handig hulpmiddel om zelf bij het samenstellen van de paringen op papier alvast te berekenen op welke dieren hoe sterk wordt ingeteeld.

Het doel van inteelt is versneld bepaalde gewenste eigenschappen fokzuiver (homozygoot) bij de nakomelingen te verkrijgen om zodoende een familie, ook wel lijn of stam genoemd, te crearen waarbij de dieren zowel uiterlijk (fenotypisch) als erfelijk (genotypisch) veel gelijkenis vertonen. Natuurlijk passend binnen de rasstandaard en het door de fokker gewenste type.

Binnen ieder ras zijn een aantal eigenschappen al bij alle dieren fokzuiver aanwezig. Daarop hoeft de fokker dus niet te selecteren.

Het gaat juist om die eigenschappen die verschillende verschijningsvormen kennen. Bij deze kenmerken zal hij de gewenste vorm graag fokzuiver willen maken en de minder gewenste vorm graag uit zijn lijn willen fokken. Een groot probleem hierbij is de enorme hoeveelheid aan erfelijke eigenschappen waarmee we binnen elk ras te maken hebben en de complexiteit van overerving. ledere fokker dient er daarom voor te waken dat hij niet teveel op enkele eigenschappen gaat selecteren terwijI hij andere eigenschappen verwaarloost. Binnen het fokbeleid moet een juiste balans worden gevonden tussen de aspecten exterieur, gezondheid, karakter en eventuele werkeigenschappen.

Essentieel hierbij is natuurlijk dat de fokker zelf in staat is om een hond van zijn ras goed te beoordelen, anders zal er van juiste selectie nimmer sprake kunnen zijn. Afgaan op verhalen van collega-fokkers, titels, foto's of keurverslagen is zeer riskant.

Men dient de hond zelf bekeken en betast te hebben en bij voorkeur zoveel mogelijk van zijn voorouders, broers en zussen en nakomelingen te kennen. Of om de woorden van Tom Horner te gebruiken: "Zoals bij elke vorm van fokken is een grondige kennis van de betrokken dieren de sleutel tot het succes."

Succes kan echter niet gegarandeerd worden. Het toepassen van inteelt maakt eigenschappen fokzuiver. Wij hopen dat zoveel mogelijk gewenste eigenschappen in fokzuivere vorm bij de nakomelingen terecht zullen komen. Echter, ook de minder gewenste eigenschappen hebben dezelfde kans om fokzuiver te worden en kunnen daardoor plotseling bij de nakomelingen zichtbaar worden. Indien dit een afwijkende kleur of een verkeerde oorvorm betreft is dat voor de betreffende hond geen probleem en kunt u als fokker hem gemakkelijk als huishond (eventueel zonder stamboom) plaatsen.

Wanneer het echter een eigenschap betreft die met gezondheid dan wel karakter te maken heeft en dan wellicht ook pas op latere leeftijd optreedt, dan is het probleem natuurlijk een stuk groter. Bedenk echter wel dat inteelt nooit nieuwe kwalen zichtbaar maakt, het zijn de eigenschappen die altijd al genetisch in de honden aanwezig zijn geweest die nu tevoorschijn kunnen komen.

Bij iedere fokkerij, maar zeker wanneer inteelt wordt toegepast, is het van groot belang een goede fok-administratie bij te houden zodat men altijd gebruik kan maken van eerder geregistreerde gegevens. Deze kunnen van groot belang zijn voor onze volgende stap in de fokkerij.

Onnatuurlijk

Bij verschillende diersoorten is aangetoond dat langdurig toegepaste inteelt kan leiden tot zogenaamde inteeltdepressie. Hiermee wordt bedoeld dat er naast het fokzuiver worden van gewenste en minder gewenste eigenschappen een achteruitgang op kan treden met betrekking tot vruchtbaarheid, weerstandsvermogen en vitaliteit. Een ieder die kiest voor inteelt zal deze drie factoren in zijn lijn sterk in de gaten dienen te houden. Hierbij is de uitspraak van de bekende Bouvierpersoonlijkheid Van Gink-van Es op zijn plaats: "Wil men sterk intelen? Accoord! Maar doe het met beleid, draag zelf de consequenties en schuif ze niet of op de kopers van de pups!"

Vaak wordt door mensen gewezen op het onnatuurlijke aspect van inteelt. Dat is echter geenszins het geval. Ook in de natuur is inteelt een niet gebruikelijk verschijnsel. Wat dacht u bijvoorbeeld van een roedel edelherten op de Veluwe. Een sterke bok blijft een aantal jaren achtereen bij een groep hindes en paart met zijn dochters, kleindochters en wellicht zijn eigen moeder en zuster. Na een aantal jaren wordt zijn plaats ingenomen door een andere bok in de kracht van zijn leven en niet zelden is dat zijn eigen zoon!

We moeten bij de selectie goed in de gaten houden dat we niet alleen letten op de minder gewenste eigenschappen. Juist die dieren die op de een of andere manier in positieve zin opvallen moeten in staat gesteld worden dat beetje extra wat ze hebben op de nakomelingen over te brengen.

In ieder ras vinden we dieren die in staat zijn om een heel duidelijke stempel te drukken op hun nakomelingen. Het betreft hier vaak resultaten van straffe lijnteelt die, doordat veel gewenste eigenschappen in fokzuivere vorm genetisch aanwezig zijn, met verschillende partners toch een grote uniformiteit bij de nakomelingen weten te bewerkstelligen. We noemen deze dieren prepotent. Zij kunnen van grote waarde zijn in de fokkerij.

Bij veel diersoorten die worden gefokt, worden de selectiecriteria centraal door het stamboek bijgehouden. Met name aan de toekomstige spermaproducenten worden hoge eisen gesteld. Vooral bij de nutsdieren (koeien, varkens, etc.), waarbij melkproduktie, vruchtbaarheid, vleesaanleg, etc. nauwgezet worden bijgehouden, spelen de regelmatig gepubliceerde gegevens een zeer belangrijke rol bij de partnerkeus. Mede door het toepassen op grote schaal van K.I. kan de veefokker van vandaag gebruik maken van een wereldomvattende spermabank.

In de paardenwereld kent men een zeer strenge hengstenkeuring waarbij exterieur, prestaties, karakter en afstamming een belangrijke rol spelen. Aileen die hengsten die door deze selectie heen komen, mogen worden gebruikt in de fokkerij.

Het eerste jaar mogen ze een aantal merries dekken waarvan de veulens beoordeeld worden. Voldoet de hengst aan de verwachtingen dan kan hij ruimer ingezet worden in de fokkerij door hem bijvoorbeeld voor drie jaar goed te keuren. Na deze periode vindt weer een afstammelingenonderzoek plaats. Op deze manier kunnen de jury-leden (paarden-keurmeesters dus) steeds een behoorlijke vinger in de pap houden met betrekking tot de ontwikkeling van het ras. Het is logisch dat met name de mannelijke dieren strenger worden geselecteerd omdat zij in een korte tijd voor een groot aantal nakomelingen kunnen zorgen. Bij de vrouwelijke dieren gaat men uit van eisen waaraan het dier minimaal moet voldoen. Met op de stamboom aangegeven predikaten worden de beter presterende dieren onderscheiden. Vaak betreft dat een combinatie van presteren in de fokkerij, in de keuringsring en in het werk en of de wedstrijd.

Kritiekloze fokkers

Ook in de hondenwereld hebben we te maken met een soort van selectie van bovenaf. Er zijn verschillende rasverenigingen die het instituut fokadvies-commissie hebben ingesteld. De taak van deze commissie varieert van vereniging tot vereniging nogal, van gevraagd advies in verband met het kiezen van een bepaalde partner tot een reglement met een aantal dwingende maatregelen. Indien men zich als fokker niet aan de voorgeschreven regels houdt dan zijn de meest voorkomende sancties: geen recht op pupbemiddeling of het niet mogen voeren van de titel clubfokker. Meestal worden deze fokadviescommissies bemand door een aantal fokkers (vaak gekozen door de algemene ledenvergadering), aangevuld met iemand uit het bestuur.

Als selectie-criteria worden vaak gebruikt:

Aangezien iedere rasvereniging in het vaststellen van deze criteria autonoom is, zijn er veel verschillende reglementen in kynologisch Nederland in omloop.

In tegenstelling tot de koeien-, varkens- en paardenfokkerij wordt er in de kynologie weinig aandacht besteed aan resultaten die honden bereikt hebben in de fokkerij. In Engeland houdt men per ras bij, middels een puntentelling, welke hond de beste 'stud dog' is en ook wordt er bij de meeste rasverenigingen een competitie gehouden voor de beste 'brood bitch'. Op de Scandinavische shows kent men een zogenaamde nakomelingenklas; een reu of teef met minimaal vier kinderen. Zij worden eerst per ras, dan per rasgroep en uiteindelijk zelfs tot aan 'Best in Show' gekeurd.

Ook in Nederland zijn er wel rasverenigingen die hele nesten, incluis pa en ma, bij elkaar laten komen om zodoende wat meer inzicht in de fokkerij te verkrijgen. Het zijn juist de fokresultaten die ons hondenfokkers wat meer inzicht kunnen geven in de verervingskracht van de fokteven en vooral de dekreuen. Ook kunnen we hierdoor meer inzicht krijgen in de sterke en minder sterke punten binnen het ras en meer specifiek binnen de verschillende lijnen binnen het ras.

lk denk dat er uberhaupt veel meer aan voorlichting vanuit de rasverenigingen gedaan moet worden in de richting van de leden die willen fokken. Wanneer wij een willekeurige greep doen in de stapel met verenigingsorganen dan blijken ze meestal te zijn gevuld met gezellige verhaaltjes, tentoontellingsuitslagen en advertenties. Goede (en leesbare) artikelen waar welwillende fokkers hun voordeel mee kunnen doen vinden we sporadisch. Door de toenemende regelgeving binnen de verenigingen creéert men een generatie kritiekloze fokkers die zich netjes houdt aan alle reglementen maar die niet in staat zijn een fokbeleid op langere termijn uit te stippelen, laat staan uit te voeren. Verder brengen al deze regels het grote gevaar met zich mee dat er naar de aspirantkopers van een pup een beeld wordt geschetst dat wanneer er maar volgens de regels is gefokt het wel snor zit met de kwaliteit van de pups. Niets is natuurlijk minder waar.

lets wat in de praktijk steeds vaker voorkomt is dat de betere fokkers, die al jarenlang op hun eigen wijze gedreven bezig zijn binnen het ras, keer op keer in aanvaring komen met de fokadviescommissies. Met vaak als resultaat dat zij buiten de regels van de vereniging om hun eigen fokbeleid blijven volgen.

Door de hieruit ontstane conflicten binnen de vereniging wordt de kennis van deze fokkers niet meer binnen verenigingsverband overgedragen op goedwillende aspirantfokkers. Dat is bijzonder jammer.

Hoe belangrijk deze, vaak eigenwijze, fokkers zijn moge ook blijken uit een citaat van J. Hiddes uit het Kerstnummer '91: "In elk ras, ongeacht de grootte van de populatie, komt het op de inzichten van een enkeling aan. De werkelijk belangrijke fokkers die node gemist kunnen worden zijn vaak op de vingers van een hand te tellen."

Kunstenaar

Een fokker is eigenlijk een soort kunstenaar: hij schept aan de hand van de rasstandaard voor zichzelf een ideaalbeeld en probeert dan het genetisch materiaal zodanig te boetseren dat het uiteindelijke resultaat dat ideaalbeeld zo dicht mogelijk benadert. Dat dit niet altijd meevalt blijkt uit de woorden van de bekende Belgische Bouvier-fokker Justin Chastel (la Thudinie): "Er is steeds een speelruimte tussen onze plannen en de uiteindelijk verkregen resultaten. Maar is dit niet altijd zo bij welke menselijke onderneming dan ook? Er zal altijd een hemelsbreed verschil blijven tussen wat men verwezenlijkt en wat men had willen scheppen."

Eigenlijk is dat maar goed ook, want zo blijft er altijd wat te wensen over. En is er dus een reden om met een volgende generatie pups te proberen enkele van deze wensen in vervulling te laten gaan.

Wellicht is de tijd rijp om in plaats van de fokadviescommissies een zogenaamd fokkersberaad in het leven te roepen. Dit zou in kunnen houden dat de rasvereniging de regelmatig fokkende leden enkele maken per jaar de gelegenheid geeft om bij elkaar te komen. Naast het uitwisselen van allerlei informatie onderling zou men sprekers kunnen uitnodigen die onderwerpen, die door de fokkers zijn aangedragen, gericht op de fokkerij met kennis van zaken weten te brengen. Wellicht dat dit kan leiden tot hetgeen A. Beenen-Sluyters al aangaf in haar artikel uit het Kerstnumnner '91, 'Fokbeleid: de weg ernaar toe bepaalt het resultaat', namelijk een bepaalde sociale controle waarbij ongeschreven regels onderling worden gerespecteerd.

Wanneer ik u vertel dat de rashondenfokkerij de laatste tijd te maken heeft gekregen met een steeds kritischer blik vanuit de maatschappij dan hoort u niets nieuws. Het betreft hier vooral de aspecten gedrag en gezondheid. Gedrag (denk aan de pitbull regelgeving) wil ik in het kader van dit artikel buiten beschouwing laten, hoewel het zeker niet onbelangrijk is. Vooral het gezondheidsaspect zou ik wat verder willen uitdiepen.

Zwakke broeders

Binnen iedere diersoort komen storingen voor die de gezondheid, en daardoor het welzijn, van het dier negatief beInvloeden. In natuurlijke omstandigheden worden deze zwakkere broeders vaak geölimineerd, meestal al voordat ze aan het voortplantingsproces hebben kunnen deelnemen. 'Survival of the fittest' is in dezen een gevleugelde kreet.

Door deze natuurlijke selectie wordt het genetisch materiaal, dat verantwoordelijk is voor de meeste van deze gezondheidsstoringen, niet snel binnen de populatie verspreid.

Gedurende het domesticatieproces nam de mens de selectie geleidelijk van de natuur over. In aanvang kreeg de mens echter te maken met grote verliezen. Kennis op gebied van voeding en medische voorzieningen ontbrak waardoor er naast de door de mens aangelegde selectie-criteria ook door sterfte veel uitval was.

Naarmate de kennis op voedings-, verzorgings- en medisch gebied bij honden, in navolging van de humane disciplines toenam, werd de invloed van de menselijke selectie steeds groter.

Door de toenemende kennis op diergeneeskundig gebied zijn we in staat om steeds meer kwalen bij de hond te herkennen en te benoennen, en er komen steeds meer therapiedn om gezondheidsstoornissen te verhelpen. Tegelijkertijd veranderde de functie van de hond binnen de menselijke samenleving van gebruikshond in huishond. De hond is deel uit gaan maken van het gezin en wordt vaak als een mensenkindje behandeld. Bij ieder pijntje wordt de hondedokter om raad en indien nodig daad gevraagd. De eeuwenoude wet van vraag en aanbod veroorzaakte een afhankelijkheidsrelatie tussen hondebezitter enerzijds en dierenarts anderzijds. Dit had tot gevolg dat er een spectaculaire groei van de diergeneeskunde van het kleine huisdier ontstond met als resultaat: de veearts werd dierenarts.

Momenteel is het zo dat er een enorme hoeveelheid aan kwalen en afwijkingen bij de hond bekend zijn en een groot deel hiervan zijn genetisch bepaald. Net als bij de mens zullen er ook bij de hond door de toenemende technische ontwikkelingen steeds weer nieuwe afwijkingen worden gevonden. Door de verandering van gebruikshond in huishond is het gemiddelde aantal dierenartsbezoeken per hond zeer sterk toegenomen. Wanneer een gebruikshond iets mankeerde, waardoor hij z'n werk niet meer naar behoren kon verrichten, dan was hij overbodig en werd, vaak door de baas zelf, afgemaakt. Bij de tegenwoordige huishond is er minimaal de jaarlijkse inenting. Voeg daar nog bij de andere consulten, varièrend van oormijt tot baarmoederontsteking, al dan niet met operatieve ingreep. In een hondeleven al gauw een keer of twintig. Logisch dat de, inmiddels steeds meer gespecialiseerde, dierenartsen meer kwalen bij onze rashonden waarnemen.

Als belangrijkste boosdoener voor deze, in diergeneeskundige kring onrustbarend genoemde stijging van kwalen en afwijkingen wijst men, met een bestraffende vinger, in de richting van de fokker. En hier komen we dan weer bij ons oorspronkelijke onderwerp. Inteelt is volgens de medici namelijk de hoofdverdachte.

Graag werp ik me op als verdediger van deze verdachte en ik denk dat ik met name de woorden schrikbarende toename al aardig heb gerelativeerd door te wijzen op de toegenomen diergeneeskundige kennis, het veranderen van gebruikshond in huishond en het daarmee samenhangende sterk toegenomen dierenartsbezoek.

Wellicht kwamen dezelfde afwijkingen die we nu kennen honderd jaar geleden ook al voor, alleen werden ze niet als zodanig herkend. Denk nu niet dat ik in dit pleidooi de verantwoordelijkheid van de fokker met betrekking tot het gezond houden van z'n ras probeer of te schuiven, integendeel. lk probeer alleen aan te geven welke opinies er momenteel leven en wat mijn zienswijze daaromtrent is.

Boosdoener

Waarom wordt inteelt als belangrijkste boosdoener opgevoerd? Door inteelt breng je een verliesproces van genetisch materiaal op gang, je probeert namelijk zoveel mogelijk eigenschappen fokzuiver te krijgen. Hierdoor wordt de erfelijke variatie binnen de lijn verminderd. Volgens de deskundigen zijn we momenteel op een punt aangeland dat alle rassen dusdanig belast zijn met erfelijke kwalen en afwijkingen dat het roer radicaal om moet.

In plaats van positieve selectie (het fokken met die dieren die het rasbeeld zo dicht mogelijk benaderen, dat tot nog toe door de serieuze fokkers wordt toegepast en waarbij een kleine groep dieren verantwoordelijk is voor een grote groep nakomelingen), stelt men nu voor om over te gaan op negatieve selectie (alleen die dieren die afwijkingen vertonen uitsluiten en de rest van de populatie moet zoveel mogelijk voor de fokkerij gebruikt worden). Hierdoor zou vermindering van erfelijke informatie tot een minimum worden beperkt.

lk moet u zeggen dat ik hier mijn vraagtekens bijzet. Allereerst weiger ik te geloven dat de mate van inteelt zo hoog is als door de deskundigen wordt gesuggereerd. Verder denk ik dat er binnen ieder ras een groep serieuze fokkers met positieve selectie bezig is, terwijl de groep vermeerderaars en gelegenheidsfokkers vaak onbewust negatieve selectie toepast. Hierdoor zal er zeker sprake zijn van afname van erfelijke variatie binnen bepaalde lijnen, maar binnen het ras als totaal zal dit reusachtig meevallen.

Met de voorgestelde negatieve selectie druist men compleet in tegen de doelstellingen van onze rashondenfokkerij. In plaats van het pogen om genetisch materiaal in een gewenste richting, het fokdoel, te sturen stelt men voor om een zo groot mogelijke diversiteit binnen het ras na te streven wat de gezondheid dan ten goede zou komen.

Ook dat laatste wens ik te betwijfelen. Immers door deze negatieve selectie verhogen we het percentage heterozygoten binnen het ras enorm met als gevolg dat veel erfelijke kwalen en afwijkingen, die natuurlijk nog steeds in het genetisch materiaal aanwezig zijn, op onverwachte momenten te voorschijn zullen komen. We beperken de voorspelbaarheid en maken er een soort Russisch roulette van. lk kan me niet voorstellen dat kynologisch Nederland hierop zit te wachten.

Wij als fokkers moeten proberen de kwalen die binnen onze rassen voorkomen beheersbaar te houden. Hiervoor is het van belang dat we op de hoogte zijn welke kwalen er binnen ons ras voorkomen en hoe deze kwalen overerven. Hierbij is ondersteuning vanuit de diergeneeskundige hoek van groot belang. Gedane onderzoeken en informatie over de wijze van overerven moeten naar de kynologie worden 'vertaald' in leesbare voorlichting. Bij deze inventarisatie en voorlichting kan de W.K. Hirschfeld-stichting een belangrijke rol vervullen.

Dat wij, kynologen, ondersteund door de diergeneeskunde, rassen kwalenvrij zouden kunnen maken, zal altijd een utopie blijven. Wij moeten proberen de kwalen binnen een ras op een aanvaardbaar, liefst zo laag mogelijk, niveau te houden.

Minder sentimenteel

Als fokkers zouden we kunnen beginnen minder sentimenteel met onze pups om te springen. Indien een pasgeboren pup niet mee kan komen met z'n nestgenoten dan zal er wel een reden voor zijn. Probeer dan niet met kunst en vliegwerk zo'n beestje in leven te houden. Laat met de zes weken-spuit de dierenarts de pups grondig onderzoeken en maak met de nieuwe eigenaren de afspraak dat ze bijvoorbeeld binnen twee weken na aankoop bij hun eigen dierenarts nogmaals de pup helemaal laten controleren.

Indien pups afwijkingen vertonen die niet direct het welzijn nadelig belnvloeden, maar van dusdanige aard zijn dat er beter niet mee gefokt kan worden, vraag dan bij deze pups geen stamboom aan. Ook wanneer een bepaald fokdier meer dan eens pups heeft gegeven met een bepaalde afwijking lijkt het raadzaam om dit exemplaar niet !anger in te zetten voor de fokkerij.

Houd informatie omtrent kwalen binnen het ras goed bij, of die informatie nu komt van mede-fokkers, eigenaren van uw fokprodukten of de rasvereniging. Verder kunt u toekomstige fokdieren op verschillende kwalen laten testen zodat u nog bewuster op gezondheid kunt selecteren. Feit blijft echter dat er altijd vermeerderaars in de hondenfokkerij actief zullen zijn die met een minimale inzet een maximaal rendement proberen te verkrijgen.

Ook van de groep gelegenheidsfokkers kan men niet verwachten dat ze zeer bewust en selectief te werk zullen gaan. Het zijn dus de gevestigde namen binnen een ras die de kar zullen moeten trekken. Of, zoals de bekende P. den Reijer (van de Wijsterhoeve) ze omschrijft in De Hondenwereld nummer 6/1991: "Fokkers die weten waar ze mee bezig zijn, die zich constant richten op het fokken van een nog betere hond, die ook mooie honden van anderen weten te waarderen en goede pups en dekreuen op hun waarde weten te schatten."

Zij zijn het die middels verantwoorde partnerkeuze en grondige selectie de toekomst van onze rassen bepalen. Hierin zouden zij moeten worden ondersteund door rasvereniging en medische wetenschap. Of inteelt daarbij een rol zal spelen? lk geloof het wel! Alhoewel de eeuwige discussie 'boosdoener - weldoener' nog wel een paar decennia zal voortduren.

Hans Hilverda

Aanbevolen leesvoer

  1. Asselt, H. van; Haak, R.; Willis, M. B. De Duitse Herdershond, bloedlijnen- erfelijkheidsleer - fokken. Zuidgroep B.V., Best 1981.
  2. Battaglia, C. L. Dog Genetics. T. F. H. Publications 1978.
  3. Chastel, J. De Bouvier toen en nu. M&P B.V. Weert 1989.
  4. Engel, D. M. Fokken van honden en andere kleine huisdieren. Het Spectrum, Utrecht 1978.
  5. Franklin, E. Practical dog breeding end genetics. Popular Dogs, London 1961.
  6. Gink-van Es, van G. F. Bouvier Beige des Flandres El Perro, Hoek van Holland 1975.
  7. Gubbels, E. J. Erfelijkheidsonderzoek, een zaak van overleven 1990. Erfelijkheidsleer en hondenfokkerij 1991. Hondenfokkerij en erfelijkheidsleer 1992.
  8. Harmar, H., Dogs and how to breed them. John Gifford Ltd., London 1974.
  9. Huisman, F. Het fokken van rashonden. Thieme, Zutphen 1987.
  10. Hutt, F. B. Genetics for dog breeders. Freeman, San Francisco 1979.
  11. Meyling, W. B. Enkele aspecten van erfelijke gezondheidsstoornissen bij de hond. Utrecht, 1984.
  12. Onstott, K. The new art of breeding better dogs. Howell Book House, New York 1962.
  13. Osinga, A. Voortplanting en verloskunde. Educaboek, Culemborg 1987.
  14. Raber, H., Fokken met honden. Strengholt, Naarden 1977.
  15. Robinson, R. Genetics for dog breeders. Pergamon Press 1982.
  16. Roelofs, E. T. Erfelijkheid en fokkerij. Van Gorcum, Assen 1967.
  17. Ubbing, G. Inzicht in inteelt. Utrecht 1988.
  18. Whitney, L. F. How to breed dogs. Howell Book House, New York 1979.
  19. Willis, M. B. Genetics of the dog. Whiterby, London 1989.

©De Hondenwereld 1-1994.