Rob's web

Het verlatingssyndroom

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Het verlatingssyndroom


Het verlatingssyndroom, ook wel verlatingsangst of scheidingsangst genoemd, is een veel voorkomende emotionele stoornis die men kan waarnemen bij honden in alle leeftijdscategorieen. Een groot percentage van de honden die op mijn praktijk voor de behandeling van gedragsproblemen wordt aangeboden heeft een verlatingssyndroom of het verlatingssyndroom is onderdeel van het probleemgedrag.

Het woord syndroom betekent: Het hele complex van ziekteverschijnselen. Een verlatingssyndroom is een verzameling van ziekteverschijnselen waarbij angst een grote rol speelt en waar bij verschillende honden meerdere symptomen tegelijkertijd waarneembaar zijn.

Verlatingsangst is een stoornis die te wijten is aan ontreddering bij het verdwijnen van een geliefd object. Meestal is dat de baas en/of andere gezinsleden. Emotionele stoornissen, terugkeer naar infantiel gedrag en een overdreven gehechtheid aan de baas treden vaak tegelijkertijd op. Dit komt tot uitdrukking door blaffen, langdurig en aanhoudend huilen, (ook wel wolven genoemd) vernielen, overtollige speekselvloed, proberen uit te breken, urineren en zich ontlasten en in ernstige gevallen zelfmutilatie (zelfverwonding). Dit zijn allemaal manieren waarop honden hun innerlijke spanningen uiten. Vaak worden de problemen nog verergerd doordat mensen er in het begin op ingaan.

De hond wordt onzeker en angstig als de eigenaar weggaat en gaat knagen aan de tafel of het nieuwe bankstel. Dit heeft een spannings-verlagend effect op de hond. Als de baas thuiskomt en hij ziet de vernielingen, gaat hij flink tekeer tegen de hond. Als dit een paar keer gebeurt, zal de hond bij thuiskomst van zijn baas angstig weg gaan kruipen omdat hij de straf die hij kreeg alleen in verband brengt met diens thuiskomst, hij zal hem niet meer open en vrolijk begroeten. Nu is hij niet alleen bang om alleen gelaten te worden maar hij is ook bang voor de thuiskomst van de baas.

Op deze manier ontstaat een vicieuze cirkel die, als deze niet doorbroken wordt, de problemen alleen nog maar groter maakt.

Afgezien van het feit dat men verlatingsangst niet oplost door de hond te straffen, kan deze de tijdsafstand tussen het manifesteren van het ongewenste gedrag (b.v. het kapotbijten van dingen) en de straf die hij daarvoor krijgt, mentaal niet overbruggen.

Voorzover straffen een oplossing zou bieden bij de oplossing, van welk gedragsprobleem dan ook, mag de tijdafstand die tussen de overtreding en de daaropvolgende straf ligt, niet meer dan een halve seconde bedragen.

Honden met verlatingsangst kan men verdelen in:

  1. Honden die niet alleen willen zijn.
  2. Honden die niet alleen kunnen zijn.
  3. Een combinatie van 1 en 2.

Honden die niet alleen willen zijn blaffen en/of janken vaak langdurig en aanhoudend en tonen daarbij in veel gevallen een onwaarschijnlijk doorzettingsvermogen.

Hierbij kunnen, vooral in woonbuurten, de spanningen met de buurtbewoners hoog oplopen. Niet zelden besluiten hondeneigenaren pas stappen te ondernemen, als de situatie onhoudbaar is geworden en de politie al een aantal keren aan de deur is geweest. De hondeneigenaar heeft er immers zelf geen last van omdat die niet thuis is, maar de buurtbewoners des te meer.

Honden die niet alleen kunnen zijn hebben angst om alleen te blijven. Zij proberen uit te breken, vernielen, plassen en ontlasten zich, hebben een overtollige speekselvloed en in ernstige gevallen verwonden ze zichzelf.

Het ergste geval van vernieling dat ik meemaakte betrof een kruising Duitse Staande Korthaar die in drie kwartier een schade aan het interieur toebracht van f 16.000.-.

Bij afwezigheid van haar baas was de hond zo razend van angst geweest, dat ze vitrages, gordijnen, lederen bankstel, vloerbedekking etc. totaal vernielde. Bij honden die niet alleen willen zijn, maar ook angst hebben om alleen te blijven kunnen alle symptomen zich gelijktijdig manifesteren.

Mensen die bij mij komen met een hond met verlatingsangst hebben niet zelden elders de volgende adviezen gekregen en uitgevoerd. De radio ineens heel hard aanzetten, of de hond door een luidspreker plotseling heel hard toe te spreken. De hond betrappen en met veel tumult binnenstormen en de hond hard straffen. Anti-blafbanden met citroengeur, met geluid (een hoge pieptoon) en met stroom. In verreweg de meeste gevallen werkten voornoemde methoden niet omdat men hiermee slechts het symptoom bestrijdt en niet de oorzaak van het ongewenste gedrag wegneemt.

Hoe onstaat nu bij de hond die angst om niet alleen te kunnen zijn en het actieve vocale verzet om niet alleen te willen zijn. Honden kunnen pas optimaal functioneren in een sfeer van absolute duidelijkheid en leiding. Dit is ook de meest elementaire geestelijke behoefte van een hond. In een dergelijke sfeer voelt hij zich op zijn gemak want hij weet instinctief dat zijn roedelleider sterk is. Stelt men nu de hond in staat zichzelf in een aantal richtingen vrij te ontwikkelen en geeft men de hond ( zelfs al is het onbedoeld en/of ongewild) zijn zin als hij lets wil dan maakt men hem afhankelijk van zijn omgeving. Hierdoor ontneemt men de hond zijn zelfvertrouwen. Het veroorzaakt spanningen en ten slotte angst.

De kwaliteit van de leiding die men aan een hond geeft moet zodanig zijn dat hij nog steeds leiding voelt als de eigenaar weg is. Hoe minder de hond de kans krijgt zelf uit te maken wat er gebeurt hoe meer hij terugziet zoals men hem graag wil hebben.

Om een verlatingssyndroom te behandelen kan men de volgende handelingen verrichten en therapeutische maatregelen treffen.

Honden die niet alleen willen zijn

Afgezien van de dagelijkse routinehandelingen die men buitenshuis verricht, inclusief de dagelijkse disciplinaire handelingen in opdracht van vereniging of kynologenclub, zou men de volgende maatregelen kunnen nemen. Maatregelen om de kwaliteit van onze leiding aan de hond te optimaliseren bij niet alleen willen zijn hetgeen zich manifesteert door blaffen en janken:

1. Op een neutrale manier volgen aan de lijn in huis vijf tot tien maal daags niet langer dan twee minuten. Men lijnt de hond aan, laat hem zitten en gaat volgen. Twee of drie keer de kamer op en neer, om de eethoek en om de zithoek heen en halt houden. De hond moet dan zitten. Tijdens het volgen ook enige malen halthouden en de hond laten zitten. De hond aflijnen en de lijn weghangen zonder hem te belonen of nog naar hem om te kijken. Indien hij zich hierdoor angstig of onzeker gaat gedragen direct stoppen.

2. Prikkelsituatie voor de hond herkenbaar te maken door het geven van een beloning met vriendelijke, een commando met neutrale, en een bestraffing met een onvriendelijke stem te geven.

3. Coupeer iedere vorm van aandachtvragend gedrag. Ga dus niet in op commando's van de hond: aaien baas, spelen baas, eten baas, drinken baas en naar buiten baas, maar bepaal zelf wanneer je aait, speelt, voert, drinken geeft en uitlaat.

4. Ga als eerste door de deuropening en ga als eerste de straat over. Dit geldt ook bij het in en uit de auto of hondenkar springen. De hond doet dit alleen op uitdrukkelijk commando van de baas.

5. Laat de hond altijd aan dezelfde kant lopen (bij voorkeur links) en laat hem niet trekken en kruisen van links naar rechts. Bepaal daarbij zelf de richting en het tempo.

6. Hoge posities zoals bank, stoel en bed zijn alleen voor hooggeplaatste individuen.

7. Staak alle overdreven zorggevend gedrag. Veel mensen kunnen het niet laten om vaak aan hun hond te zitten. Ze aaien en knuffelen hem omdat ze hem zo lief vinden. Er zijn weliswaar honden die in deze knuffelpartijen zwelgen maar de meesten nemen deze affectiebetuigingen van de mens niet op als, houden van, maar als ontlading van nervositeit. Zij worden er bijzonder onzeker van. De menselijke manier van affectie betuigen is kussen, strelen omhelzen en knuffelen. Zo laten wij over het algemeen aan een ander merken dat wij lets om de ander geven. Omdat wij zo egocentrisch zijn d.w.z. alles op onszelf betrekken en alles door onze eigen bril bekijken, denken wij dat dat bij de hond ook zo is. Echter niets is minder waar.

Mensen en honden leven beiden in sociaal verband en beschikken over hoogwaardige communicatieve vermogens echter, zowel de signalen als hun betekenis zijn bij mens en hond verschillend, en zo kunnen gemakkelijk misverstanden ontstaan. Maar.... zeggen veel mensen mogen we de hond dan helemaal niet meer aanhalen? Natuurlijk mag dat wel maar dan dienen wij ons aan een paar regeltjes te houden. Roep de hond naar jou toe bepaal dus zelf wanneer hij aangehaald wordt en vervolgens op welke manier en hoelang etc. Door de beweging naar de baas toe geeft de hond in zijn communicatie aan dat hij ondergeschikt is. Ga dus zelf niet naar de hond toe.

8. Laat niet toe dat de hond in handen, kledingstukken of de lijn bijt. Deze aktiviteiten ondermijnen in hevige mate het gezag.

Angst om alleen te zijn

Maatregelen om de angst van de hond om alleen te zijn te verminderen, kunnen o.a. de volgenden zijn: Maatregel 2 t/m 8 zoals hierboven aangegeven.

De angst die de hond heeft om alleen te zijn heeft geen betrekking op de tijdsduur dat hij alleen is maar op het feit dat hij alleen gelaten wordt. Dat betekent dat men naast het stabiliseren en optimaliseren van de leiding aan de hond nog een aantal extra maatregelen kan nemen.

Bijvoorbeeld omdat de baas wel merkt dat de hond onrustig wordt wanneer hij wil vertrekken geeft hij hem vaak, goed bedoeld, voor het vertrek veel aandacht. Zodra de baas echter thuiskomt en ontdekt dat er vernielingen zijn aangericht, dan zwaait er wat. Dit zou eigenlijk omgekeerd moeten zijn. Om dit te bereiken kunnen we een zogenaamde onthechtingsprocedure instellen. Dit zijn een aantal maatregelen die er op gericht zijn om de hond zelfstandiger te maken.

Op de eerste plaats schenkt men geen aandacht aan de hond gedurende 20 tot 30 minuten voordat men weggaat. Men gaat vervolgens weg zonder afscheid te nemen van de hond.

Ten tweede negeert men de hond totaal wanneer men thuiskomt tot de hond rustig en ontspannen is. Daarna bepaalt de baas dat de hond in eerste instantie neutraal begroet wordt en pas later de voile aandacht krijgt. Straf de hond niet voor vernielingen en onzindelijkheid. Urine en uitwerpselen niet verwijderen in het bijzijn van de hond.

Ten slotte de hond geleidelijk laten wennen aan langere periodes van alleen zijn door: Niks tegen hem zeggen, de kamer uitgaan en de deur dicht. Enkele tellen wegblijven en weer terugkomen. De tijd dat hij alleen moet blijven wordt langzaam opgevoerd.

Sommige honden met verlatingsangst reageren zeer positief op het liggen in een benching die aan alle kanten dicht is. Een hond is van nature een holbewoner en ligt graag onder tafels of op een plaats die aan alle zijden beschut is.

Andere honden met verlatingsangst reageren weer zeer positief als ze juist het hele huis tot hun beschikking krijgen en de vernielingen houden op en het janken is ineens afgelopen vanaf het moment dat zij meer bewegingsvrijheid krijgen. Verder zijn er medicijnen op de markt voor gedragsproblemen van emotionele aard zoals verlatingsangst. Ze zijn een zeer welkome aanvulling op de therapeutische maatregelen. Deze medicijnen hebben, volgens opgave van de farmaceutische industrie die ze ontwikkeld heeft, geen sederend (versuffend) effect en hebben geen invloed op het karakter en het geheugen van de hond. Verder vermindert het zijn angstgevoelens, waardoor hij ontvankelijker wordt voor training. Ze verhogen daardoor het vermogen om te leren. Ze zijn niet giftig en geven geen ontwenningsverschijnselen.

Uit klinische proeven is gebleken dat het gebruik van deze medicijnen, gekoppeld aan gedragstherapie, drie maal snellere resultaten gaf dan gedragstherapie alleen. Het is zeer onverstandig om een therapie die voor een bepaalde hond is uitgestippeld klakkeloos over te nemen en toe te passen voor een hond die ogenschijnlijk hetzelfde probleem heeft.

Dit geldt voor alle voorkomende gedragsproblemen.

Men dient per hond de hele voorgeschiedenis, vanaf de dag dat hij geboren werd tot op de dag van het onderzoek, te bekijken, zijn ouders en voorouders en nestgenoten na te trekken, de interactie baas/hond te analyseren, de voeding van de hond te bekijken, eventuele lichamelijke oorzaken uit te sluiten, etc. etc. Soms kan het moeilijk zijn een sluitende diagnose te stellen omdat men de exacte oorzaak van een gedragsprobleem, door te veel ontbrekende stukjes, niet goed in kaart kan brengen.

Het is echter wel mogelijk aan de hand van de reactie van de hond op ingestelde therapeutische maatregelen vast te stellen wat de vermoedelijk oorzaak van het gedragsprobleem was.

H. J. D. M. Cuppen