Rob's web

Ontkoppelen van voedingslijnen

Fig 1
Fig. 1.

Een adekwate ontkoppeling van de voedingslijnen van een schakeling is een zwaar onderschatte noodzaak. Maar al te vaak wordt bij het ontwerp van een print pas op het laatste moment gekeken of er nog ergens plaats is om nog een ontkoppel-C'tje te plaatsen. Men moet er niet vreemd van opkijken als deze nonchalance wordt afgestraft met spontane oscillaties in analoge schakelingen en onbetrouwbaar werkende digitale schakelingen. Met name bij sekwentiële digitale elektronica (tellers en delers, flip-flops) kunnen lastige, moeilijk traceerbare problemen ontstaan.

Voedingslijnen moeten ontkoppeld worden met een kondensator dicht bij het IC. De voedingslijn zelf heeft een bepaalde zelfinduktie. Veranderingen in de stroomopname zullen over deze zelfinduktie een spanningsval veroorzaken waardoor een dip of een spike op de voedingslijn ontstaat. De lokale kondensator heeft de taak deze kortstondige stroom te bufferen.

Kortstondige veranderingen in de stroomopname ontstaan bijvoorbeeld gedurende het schakelen van logica; bij het veranderen van het uitgangsnivo moeten allerlei parasitaire kapaciteiten opgeladen of ontladen worden. Bovendien zullen, juist op het moment van omschakelen, in de uitgangstrap gedurende korte tijd de transistor die naar massa schakelt en de transistor die naar de plus schakelt gelijktijdig in geleiding zijn (figuur 1). De voeding wordt dus kortstondig min of meer kortgesloten. Bij de normale TTL-logica is er in dat geval nog een 50-Ω-weerstand om de stroom te begrenzen, CMOS daarentegen (4000-serie en HC(T)-serie) heeft deze stroombeperking niet. Om deze reden moet CMOS krachtiger ontkoppeld worden dan TTL. De statische stroomopname, die bij TTL vele malen groter is dan bij CMOS, wil dus niets zeggen over de mate waarin de voeding ontkoppeld moet worden.

Ontkoppelkondensatoren moeten met zo kort mogelijke aansluitdraden verbonden worden met de voedingspennen van het te ontkoppelen IC. Vanaf een baanlengte van 2 à 3 centimeter wordt het al kritisch.

Fig 2
Fig. 2.

Voor praktisch gebruik hebben wij een aantal ontkoppel-C's aan de tand gevoeld.

Basisregels bij ontkoppelen

Voorzie elke printkaart in een systeem van zijn eigen lokale buffer-elko (bijv. 47 µ of 100 µ). Eventuele spanningsstabilisatoren ontkoppelen met 100 n aan ingang en uitgang (minimaal 100 n voor positieve-spanningsregelaars, 220 n voor negatieve regelaars). Eenvoudige logische poorten: een kondensator (min. 22 n) per vier IC's, mits deze dicht genoeg bij elkaar staan. Meer komplexe IC's hebben een kondensator per twee IC's (flip-flops bijvoorbeeld) nodig of een kondensator per IC (achtvoudige circuits, tellers). Ook afzonderlijk gelegen IC's horen een eigen ontkoppelkondensator te krijgen.

Fig 3
Fig. 3.

Bij kritische toepassingen kan de zelfinduktie van de voedingsbanen verlaagd worden door meerdere banen parallel te leggen (figuur 3). Verbreden van de banen heeft, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, geen enkel effekt. Het is immers de zelfinduktie van de printsporen en niet de ohmse weerstand die de problemen veroorzaakt. Een ander aspekt is dat de zelfinduktie van de voedingssporen evenredig is met het omvatte oppervlak. Het is daarom gunstiger om die voedingssporen dicht naast elkaar te leggen in plaats van ze via een wijde boog naar de ontkoppelkondensator te laten lopen (figuur 4).

Fig 4
Fig. 4.

Bij gekombineerde analoge en digitale schakelingen op een print kan het analoge deel gescheiden worden door een smoorspoel in serie met de voeding. Dit gaat echter alleen als er geen sprongvormige veranderingen in het stroomverbruik van het lineaire deel van de schakeling te verwachten zijn, anders is het middel erger dan de kwaal.