Rob's web

Transformatoren; berekening, bouw en toepassing

Vroeger was het heel gebruikelijk om trafo's eigenhandig te wikkelen of voor hergebruik te verbouwen. Maar tegenwoordig is er meestal wel een konfektie-trafo te vinden die de vereiste eigenschappen heeft Daardoor is de kennis over trafo's flink op de achtergrond geraakt. In dit artikel halen we een en ander weer boven water. Dan kunt u die oude trafo op zolder misschien gebruiken om er die speciale trafo van te maken die u net nodig hebt.

Een trafo heeft in de elektronica over het algemeen niet zo'n hoog aanzien. Als een ontwerp vaak na lange tijd prutsen en zoeken werkt, moet er nog effe een trafo komen voor de voeding. Nou liggen de zaken gelukkig niet zo moeilijk bij de tamelijk kleine vermogens die in de elektronica gebruikt worden. De aanname dat een trafo een (bijna) ideale komponent is, is dan ook best akseptabel. Met de begrippen vermogen, stroom en spanning kunnen we de trafo over het algemeen voldoende goed specificeren. In een enkel geval houden we er dan als aanvulling rekening mee dat de spanning bij toenemende belasting daalt. Verder laten we alles over aan de fabrikant; die is tenslotte specialist. Maar als we graag zelf een trafo willen wikkelen, zullen we toch ook de niet-ideale eigenschappen van een trafo moeten kennen.

Fig 1
Figuur 1. De hysteresis-kromme van een magnetisch zacht materiaal.

De kern van de zaak

De transformatoren waar we het in dit artikel over hebben, zijn zonder uitzondering allemaal uitgerust met een kern die voor de geleiding van het magneetveld moet zorgen. De magnetische flux die door zo'n kern stroomt zou in het ideale geval lineair afhankelijk van de magnetische veldsterkte moeten zijn. In werkelijkheid is het nog erger dan niet-lineair: er is ook nog een hysteresis-verschijnsel. In figuur 1 is dat (enigszins overdreven) te zien. Getekend is de flux-dichtheid of induktie (de flux per oppervlakte-eenheid) als funktie van de magnetische veldsterkte. Wanneer het kernmateriaal nog nooit een magneetveld heeft gezien, dan begint bij een toenemende veldsterkte de fluxdichtheid toe te nemen volgens de gestippeld getekende lijn. De fluxdichtheid blijft tot een bepaalde waarde toenemen bij een stijgende veldsterkte. Maar ter hoogte van punt 1 neemt de fluxdichtheid niet meer toe, ook al blijft de veldsterkte nog stijgen. Het kernmateriaal is in verzadiging. Als we nu de veldsterkte weer verlagen, dan volgt de fluxdichtheid niet de veldsterkte volgens de gestippelde kurve terug, maar volgens het bovenste deel van de kurve. De flux-dichtheid is groter dan je op grond van de veldsterkte zou verwachten. Dat komt omdat de elementaire magneetjes in het kernmateriaal weer terug moeten in hun oorspronkelijke toestand, wat door het aanwezige magneetveld niet zomaar gaat. Uiteindelijk zal de fluxdichtheid wel weer nul worden, maar dat lukt pas nadat de veldsterkte van polariteit is gewisseld. Blijven we de veldsterkte na het verwisselen van de polariteit vergroten, dan zal ook hier weer verzadiging van de kern optreden. Verlagen we de veldsterkte opnieuw, dan treedt ook hier het effekt op dat het ontmagnetiseren van de kern moeite kost en achterloopt op de daling van de veldsterkte, waardoor het onderste deel van de kurve ontstaat. De energie die gemoeid is met het magnetiseren en demagnetiseren van de kern als de kurve van punt 1 via punt 2 naar punt 1 wordt doorlopen, is evenredig met de oppervlakte die de kurve beslaat. Materiaal dat de getekende kurve zou opleveren, zou dus geen goed kernmateriaal zijn voor een trafo omdat er vrij veel energie nodig is om een wisselend magneetveld in de trafo op te wekken. Die energie is verloren, want daardoor ontstaat warmte die we ook nog moeten kwijt zien te raken. Gelukkig is de hysteresis-kurve bij transformatorblik een stuk slanker. Het hysteresis-verlies is, afhankelijk van het materiaal en de topwaarde van de fluxdichtheid, 1 . . 10 W per kg kernmateriaal.

Een tweede bron van verliezen in het kernmateriaal is het feit dat de kern ongewild een prima sekundaire wikkeling vormt, die - bij geleidende kernmaterialen - nog is kortgesloten ook. De stroom die er dan gaat lopen - de zogenaamde wervelstroom - veroorzaakt warmte en dus ook verlies. Die verliezen worden verminderd door de kern niet massief te maken, maar door deze samen te stellen uit dunne blikken plaatjes (meestal 0,5 of 0,35 mm) die onderling door een laklaag zijn geisoleerd. Daardoor wordt de grote wervelstroom van de massieve kern opgedeeld in veel kleinere stroompjes. Bovendien wordt het blik gemaakt van een materiaal dat een relatief hoge specifieke elektrische weerstand heeft. Beide maatregelen samen zorgen voor een akseptabel nivo van de wervelstroom-verliezen.

Een blik op blik

Na het lezen van het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat een professionele transformatorbouwer niet zomaar een stuk blik pakt voor een transformator. Als hobbyist zult u het in het algemeen moeten doen met de blikpakketten die toevallig in de rommelkist liggen. Maar het kan nooit kwaad om iets meer over zoiets on-elektronisch als transformatorblik te weten. De eigenschappen van het blik worden bepaald door de samenstelling van het materiaal, de plaatdikte en de bewerkingen die het materiaal ondergaat. Het basisrecept voor transformatorblik is ijzer met 1 ... 5% silicium. Het silicium wordt vooral toegevoegd om de soortelijke weerstand van het blik groter te maken. Het toevoegen van silicium heeft echter als nadeel dat de kern eerder verzadigd raakt en dat het materiaal harder en brosser wordt.

De dikte van de plaat is vooral van belang voor de wervelstroomverliezen. Hoe dunner de plaat, hoe kleiner de verliezen zijn. Maar bij dunne plaat neemt de isolatie tussen de plaatjes in de trafokern relatief meer ruimte in dan bij dikke plaat. De dikte van de plaat is dus weer een afweging tussen de hieraan verbonden voor- en nadelen. Gangbare waarden zijn diktes van 0,50 en 0,35 mm.

Ook de bewerkingen die het materiaal ondergaat bij de produktie van het blik zijn van belang. Zo wordt bij koudwalsen het materiaal uitgerekt zonder dat de kristalstruktuur zich kan herstellen (door de lage temperatuur zijn de molekulen te onbeweeglijk). Het blik dat zo ontstaat is in de uitgerekte richting (de walsrichting) veel beter te magnetiseren dan in de richting haaks daarop. Om deze eigenschap optimaal te benutten worden stroken van dit materiaal opgewikkeld tot de zogenaamde bindkernen (de magnetische flux "loopt" altijd met de walsrichting mee). Kenmerkend voor deze kernen zijn de ronde hoeken. Het is namelijk zo dat bij het buigen van scherpe hoeken het gunstige effekt van het koudwalsen verloren gaat.

Warmgewalste plaat heeft geen speciale voorkeur voor de richting van de magnetische flux. Dit blik is dan ook geschikt voor de traditionele U/I- en E/I-kernen waarin de flux de ene keer de walsrichting volgt en er de andere keer weer dwars op staat.

Zijn de platen blik een maal gewalst, dan kunnen de blikjes voor de transformatorkern in de gewenste vorm en grootte worden uitgestanst. Een paar vormen hebben we al genoemd: de U-, E- en Z-vormige blikjes. Een transformator bestaat altijd uit een kombinatie van U- of E-blik met I-blik, waarbij het I-blik de afstand tussen de benen van het U- of E-blik overbrugt. De kernen worden dan ook E/I- danwel U/I-kernen genoemd. Een moderne vorm van de E/I-kern is de M-kern. In figuur 2 is zo'n blikvorm getekend. Het voordeel van deze kern is de minimale luchtspleet die met deze vorm bereikt kan worden. Slechts op een plaats is de verbinding tussen middenbeen en juk onderbroken om het blik in de spoelvorm te kunnen schuiven. Toch ontstaat op die snede een onderbreking van het magnetisch circuit. Om de effekten daarvan te verminderen worden de blikstukken afwisselend van de ene en van de andere kant in de spoelvorm van de transformatorkern geschoven. Daardoor wordt de snede van elk blik door de ernaast gelegen exemplaren overbrugd (ook bij E/I- en U/I-kernen wordt vaak om en om gestapeld). M-blik is overigens ook met luchtspleet verkrijgbaar, bijvoorbeeld voor bel- of scheertrafo's waar de luchtspleet een vast onderdeel van de konstruktie is. Uiteraard wordt bij deze trafo's het blik niet om en om in de spoelvorm geschoven.

Fig 2
Figuur 2. Een maatschets van het zogeheten M-blik.

In tabel 1 hebben we de genormeerde maten van een stel M-blikken bij elkaar gezet. Het nummer in de benaming is de hoofdmaat van (het vierkante) blik in millimeter.

Tabel 1. Enkele gegevens over M-kernen.
 M20/5M30/7M42/15M55/20M65/27M74/32M85/32M102/35M102/52
effektieve kerndoorsnede (mm2)244815328945962678910101500
bij blikdikte (mm)0,350,350,50,50,50,50,50,50,5
belastbaarheid (richtwaarde in W)0,10,32,38,5214062100180
gemiddelde windingslengte (m)0,0380,0500,0920,120,1440,1650,1700,1980,232
vensterdoorsnede (mm2)5213027039956371575611561156
lengte/breedte a (mm)20304255657485102102
wikkelhoogte e (mm)46,5910,512,51413,51717
wikkelbreedte c (mm)132030384551566868
kernbreedte d (mm)5712202327293434
pakkethoogte (mm nominaal)5715202732323552

In tabel 2 zijn de gegevens genoteerd van blikpakketten die met deze blikken zijn samengesteld. Bij blikpakketten wordt gewoonlijk aan de aanduiding voor de blikvorm de dikte van het pakket (in mm) toegevoegd, bijvoorbeeld M42/15.

Tabel 2. Gegevens koper-lak-draad (Cul)
diameter
(mm)
buitendiameter
circa (mm)
doorsnede
(mm2)
windingen
per cm2
0,050,0620,002020 000
0,100,1150,00796000
0,150,170,01772 800
0,200,220,03141 650
0,250,270,0491 100
0,300,330,071770
0,350,380,096580
0,400,430,126450
0,450,480,159370
0,500,5350,196300
0,550,590,238250
0,600,640,283210
0,650,690,334180
0,700,740,385160
0,750,790,444140
0,800,840,504120
0,850,900,570110
0,900,950,636100
0,951,000,71190
1,001,050,78683
1,101,160,95167
1,201,261,13155
1,301,361,32945
1,401,461,54040
1,501,561,77033
1,601,662,01528
1,701,762,27524
1,751,812,36520
1,801,862,54517
1,901,962,84014
2,002,073,14212

Inductio sana in corpore sano

(De Romeinen wisten het al: een gezonde wikkeling op een gezond spoellichaam)

De wikkelingen van een transformator worden gewoonlijk op een spoelvorm gelegd. Dat wikkelt gemakkelijker en de spoelvorm zorgt meteen voor de nodige isolatie. Vroeger werd er voor het spoellichaam hardpapier gebruikt, tegenwoordig is dat vrijwel uitsluitend kunststof. Naast zijn taak als steun voor de transformatorwikkelingen dient de spoelvorm meestal ook als be-vestigingspunt voor de aansluitingen van de trafo. Soms wordt het spoellichaam in twee kompartimenten verdeeld, een voor de primaire en een voor de sekundaire wikkeling(en). Daardoor ontstaat een betere isolatie tussen het primaire en sekundaire gedeelte. Op een spoellichaam waar alle wikkelingen over elkaar heen gelegd moeten worden, wordt altijd eerst de primaire wikkeling gelegd. Daarna volgen de sekundaire wikkelingen. Bij meerdere sekundaire wikkelingen wordt de wikkeling die de grootste nominale stroom moet leveren (die met de dikste draad) als laatste gelegd. De stroom neemt als het ware van binnen naar buiten toe. Netjes wikkelen is voor een goed resultaat een eerste vereiste. Draden die schots en scheef over elkaar liggen, zijn uit den boze. We zijn tenslotte aan het hobbyen, dus we hebben tijd genoeg om de draad netjes op de spoelvorm te wikkelen. Omdat het isolerende vermogen van de laklaag op het koperdraad beperkt is, is het nodig om tussen de wikkellagen isolatie aan te brengen als de spanning over een wikkellaag meer dan 10 V bedraagt. Bij de netwikkeling van een voedingstrafo wordt overigens elke wikkellaag sowieso van een isolatielaag voorzien. Die isolatielagen zorgen er voor dat ook stoorspanningen niet tot doorslag in de wikkeling leiden. De uit geimpregneerd papier of uit kunststof gemaakte isolatielagen dienen overigens niet alleen voor de isolatie, maar ze vangen ook het rekken en krimpen van de wikkeling op bij temperatuurveranderingen. Bovendien geven ze wikkelingen met dunne draad een betere mechanische en thermische stabiliteit. De stroken isolatiemateriaal moeten ongeveer 10 mm breder zijn dan de wikkelbreedte van het spoellichaam. Door aan beide zijden van de strook de rand ongeveer 5 mm in te knippen kan het teveel aan isolatie gemakkelijk langs de flenzen van het spoellichaam worden omgebogen. Daardoor kan de volgende wikkeling weer strak langs de flens gelegd worden zonder dat het gevaar bestaat dat de draad langs de isolatie naar binnen zakt. Op deze manier kunt u (zeker met dun draad) elke wikkeling netjes gelegd krijgen omdat u telkens weer met een keurig vlakke ondergrond begint. Of u nu de aparte lagen wel of niet isoleert, tussen twee wikkelingen hoort in elk geval een isolatielaag die tussen het primaire en sekundaire deel natuurlijk extra goed moet zijn.

Tot slot nog even een uitstapje naar het woordenboek. Volgens de dikke "Van Dale" betekenen de woorden winding en wikkeling: "elk der slagen waarmee men wikkelt of iets gewikkeld is': Bij deze tekenen we dus protest aan, want in ons vakgebied is er wel degelijk een verschil tussen een winding en een wikkeling. Een winding is inderdaad dat wat van Dale zegt: een slag. Een wikkeling heeft echter de betekenis van een stel windingen die bij elkaar horen. Zo vormen de windingen tussen twee aansluitingen een wikkeling. De zin "over een winding van deze wikkeling staat 0,5 V" zou dus volgens het woordenboek onzin zijn, maar elke technicus weet wat er bedoeld wordt.

Verwikkelingen

Theorieboeken hebben de gewoonte om de zaken zo eenvoudig voor te stellen dat het maken van een trafo bij gebrek aan informatie onmogelijk is. Andere boeken doen het weer zo volledig dat de praktijk verdwijnt in een dichte mist van Londense kwaliteit. Wij hopen in het komende stukje een doorzichtige middenweg te bewandelen, want zelf een trafo berekenden valt eigenlijk best mee. Om de loop van het verhaal niet te veel te storen, hebben we de formules en de herkomst daarvan (voor zover het tenminste niet om een vuistregel of richtwaarde gaat) even apart gezet.

Fig 3
Figuur 3. Elke wikkeling moet goed van de andere geïsoleerd worden. Ook tussen de wikkellagen afzonderlijk is een isolatielaag soms noodzakelijk.

Na al het rekenwerk kunt u dan eindelijk beginnen aan het wikkelen. Neem daar rustig de tijd voor; dat komt ten goede aan de vulfaktor en niets is vervelender dan een kant en klare spoelvorm waar de kern niet meer omheen past. Gaat u overigens uit van een trafo waarvan u weet dat er primair een goede 220-V-wikkeling op zit, laat deze dan zitten. Het aantal windingen dat sekundair per volt nodig is, kunt u uitrekenen door bijvoorbeeld 50 windingen van een sekundaire wikkeling af te halen en dan te meten hoeveel de spanning is gedaald. Hebt u geen werkende sekundaire wikkeling meer, dan legt u 50 windingen en meet de spanning die dit oplevert. Omrekenen naar windingen per volt plus 10% voor de koperverliezen en u kunt het aantal windingen voor een sekundaire wikkeling bepalen. De rest van het verhaal kent u al.

Het berekenen van een trafo

Voor een spoel van N windingen die een sinusvormige flux omvat, kan de grootte van de (naar blijkt eveneens sinusvormige) spanning over de spoel worden afgeleid uit U = N × dΦ/dt. Daaruit blijkt dat de spanning over een transformatorwikkeling afhankelijk is van de hoekfrekwentie ω (oftewel 2πf), het aantal windingen N en de magnetische flux Φ in de kern. In verband met de verzadigingsverschijnselen van de kern werken we liever met de topwaarde Φtop dus Φ = ½√2Φt. In formulevorm :

Eq 1

Bij een frekwentie van 50 Hz en een induktie van 1,2 T kunnen we deze formule vereenvoudigen tot :

Eq 2

We willen straks het aantal windingen uitrekenen, dus schrijven we:

Eq 3

Ter korrektie van de koperverliezen verlagen we N bij de primaire wikkeling met 5 . . . 8% (maal 0,95) en bij de sekundaire wikkeling(en) verhogen we N met 5 . . . 8% (maal 1,05).

In bovenstaande formule is AFe het werkelijke ijzer-oppervlak van de de kerndoorsnede. Deze is ongeveer 0,9 maal de oppervlakte van de totale kerndoorsnede (het blik is immers voorzien van een isolerende laklaag).

Het benodigde primaire vermogen berekenen we uit het totale sekundaire vermogen door er 10 tot 30% bij op te tellen (maal 1,1 ... 1,3). Hiermee worden onder andere de ijzerverliezen gekompenseerd. Voor de meeste toepassingen in de elektronica is 10% extra voldoende. Voor een trafo met n sekundaire wikkelingen wordt de berekening dan:

Eq 4

Het vermogen dat de kern kan transporteren, is met behulp van een vuistregeltje eenvoudig uit te rekenen. Het luidt:

Eq 5

Hierbij zijn de beide oppervlakken in vierkante centimeters gegeven. Bij maten in m2 vermenigvuldigt u het geheel nog eens met 100 en bij maten in mm2 met 10-4. Bij het hier berekende vermogen hoeft overigens niet op een wattje gekeken te worden, maar u moet natuurlijk niet overdrijven. De warmte-ontwikkeling in de trafo zal dan namelijk te veel gaan toenemen.

Om de draaddiameter uit te rekenen voor een wikkeling, moeten we eerst de stroomdichtheid J in de draad afspreken. Om te voorkomen dat u een trafo opnieuw moet wikkelen omdat die te heet wordt, gaan we uit van 2 à 4 A/mm2. Maar bij "kleinere" trafo's - tot 80 VA - kan de stroomdichtheid tot zo'n 9 A/mm2 oplopen. Wij gaan hier steeds uit van 2 A/mm2 dat komt de bedrijfzekerheid ten goede en als bij de berekeningen blijkt dat de wikkelingen niet passen, dan kunt u altijd nog voor een iets dunnere draaddiameter kiezen. En dan nu de berekening:

Eq 6

bij een ronde draad geldt : A = '/4nd2, dus

Eq 7

De wikkelruimte die nodig is voor een wikkeling, is heel eenvoudig te berekenen met de buitendiameter(D) van de draad (dus niet met de net berekende diameter var de koperen kern):

Eq 8

Hierin is f de vulfaktor. Deze Paktor geeft aan welk deel van de beschikbare ruimte werkelijk voor de wikkeling wordt benut. Het overige deel van de ruimte bestaat uit isolatielagen en lucht (of een impregneermiddel). In de regel bedraagt de vulfaktor 0,5. Uiteraard moet u voor de hele trafo de wikkelruimte van alle wikkelingen bij elkaar optellen.