Rob's web

Gebruik van de flitser

Lees voor het gebruik van een flitser de handleidingen van de camera en de flitser. Voor bepaalde situaties zijn er andere werkzijze noodzaakleijk.

Om correct te kunnen belichten moet de flitser de filmgevoeligheid weten. Dit is de waarde die ook op de camera is ingesteld. Ook als je een passivie rekenschuifje op de flitser hebt moet je die op de juiste ISO waarde zetten.

Electronen flitsers leveren na ± 30 s nadat het ready lampje is aangegaan het volle vermogen. Bij lampen flitsers duurt dit enkele seconden nadat een nieuwe flitslamp is geplaatst.

Belangrijk is dat het objectief geschikt is voor de benodige diafragma anders kan er onder- of overbelichting optreden.

We kunnen de flitser op verschillende manieren gebruiken:

Manual

Deze werkwijze geld voor lampflitsers en electronenflitsers. Ook bij oude camera's die met lampjes werkten kunnen we met deze methode een electronenflitser gebruiken.

  1. Controleer of op de flitser de juiste ISO waarde is ingetsteld.
  2. Zet de flitser in manual mode indien nodig.
  3. Zet de flitser aan en zorg dat je minimaal 30 seconden nadat de ready lamp aangaat afdruk.
  4. Stell eerst scherp en lees de afstand af.
  5. Zoeken in de tabel op welk diafragma voor deze afstand gewenst is.
  6. Stel het diafragma handmatig op het objectief in - tijdvoorkeur op X-sync.

Afhankelijk van de flitser kunnen we de flits sterkte instellen. Dit geeft andere waarde voor het nodige diafragma.

Automatic

In automatische flitsmode stellen we een maximale afstand in op de flitser. De hierbij behorende diafragma kan door de flitser aan de camera worden doorgegeven of we moeten deze handmatig op het objectief instellen.

Een lichtsensor op de flitser meet het gereflecteerde licht en schakeld als er genoeg belicht is de flitsbuis weer uit.

Afhankelijk van de constructie van de flitser zijn er een of meerdere flitsbereiken in te stellen.

Als de flitser van het camera merk is of ervoor is aangepast dan kan de flitser als deze is opgeladen een signaal aan de camera geven zodat deze naar flitsmode overschakeld.

Kies een werkgebied waarij het hoofdobject op ongeveer 1/3 tot ½ tussen de kortse en langste afstand is van het bereik.

  1. Stel scherp en kies een geschikt werkbereik van de flitser.
  2. Zet de flitser aan en zorg dat je minimaal 30 seconden nadat de ready lamp aangaat afdruk.
  3. Stel dit diafragma in op het objectief als er geen automatische camera instelling is door de flitser.
  4. Gebruik bij Tv de x-sync stand van de camera, meestal 1/60, als deze niet automatisch omschakeld nadat de flitser geladen is.

Program

Deze mode is een uitbreiding van de automatische belichting.

Wanneer we op de camera de ontspanner half indrukken zend de flitser een IR meetflits uit en stelt zelf het werkdiafragma in op de camera

TTL

Through The Lens (TTL), door de lens, is een techniek om door de lens van een camera bepaalde metingen te verrichten, meestal de lichtsterkte. Dit in tegenstelling tot de meting middels een afzonderlijk venster op de camera, die vroeger gebruikelijk was.

De afkorting wordt onder andere gebruikt in flitsfotografie bij elektronenflitsers waarbij de belichting wordt geregeld door een lichtmeting door de lens van een fotocamera.

Canon kent drie TTL modes:

Automatische TTL-flits

Vroege EOS-camera's gebruiken OTF-flitsmeting ('off-the-film'). Als je op de sluiterknop drukt, gaat de sluiter open en gaat de flitser af. De verlichting van de flits wordt gereflecteerd op het onderwerp, door het objectief van de camera en op de film. Vanaf daar wordt het licht weerkaatst naar een sensor in de onderkant van de camera. Deze sensor meet de helderheid van het licht en regelt, in real-time tijdens de belichting, hoe lang de flitser aangaat voor de juiste belichting. Dat is de basis van Canon's meting bij automatisch TTL-flitsen ('through-the-lens') die wordt gebruikt bij de ingebouwde flitser van de meeste EOS-filmcamera's.

Automatische E-TTL-flits

E staat voor evaluatief. Het flitssysteem maakt gebruik van de lichtsensoren in de zoeker van de EOS-camera, die ook worden gebruikt voor evaluatieve metingen van het omgevingslicht. Zodra de sluiterknop wordt ingedrukt, wordt het omgevingslicht gemeten. Er wordt dan een voorflits met weinig vermogen gegeven door de Speedlite. De sensoren meten hoeveel licht van de voorflits wordt gereflecteerd door het onderwerp en trekken de eerste meting van het omgevingslicht af van deze tweede meting om een resultaat van alleen de flitser te krijgen. Met deze flitsmeting kan de camera de intensiteit van de hoofdflitser bepalen voor de juiste belichting. Uiteindelijk gaat de sluiter open en gaat de hoofdflitser af met een vooraf bepaalde intensiteit. In tegenstelling tot een TTL-meting, wordt de flits-output bij het E-TTL-systeem tijdens de belichting niet gecontroleerd. De sensoren in digitale camera's reflecteren het licht niet meer zoals bij film, wat betekent dat het oudere TTL-systeem niet meer werkt. Het E-TTL-systeem zorgt daarentegen wel voor een betere prestatie met invulflitsen dan de eerdere TTL-systemen.

Automatische E-TTL II-flits

De automatisch E-TTL-flits werkt vanuit de veronderstelling dat er een AF-punt (automatische scherpstelling) op het onderwerp wordt gezet. Een AF-punt zit niet altijd in het gebied van het onderwerp waar jij de flitsbelichting goed wilt hebben. Het automatische E-TTL II-flitssysteem verhelpt dit probleem. Wanneer je de sluiterknop indrukt, wordt het omgevingslicht door alle sensoren gemeten. Dan gaat de voorflits af. Ook dit licht wordt door alle sensoren gemeten. De metingen voor het omgevingslicht en het flitslicht worden dan voor elke sensor vergeleken. Omdat het hoofdonderwerp zich waarschijnlijk dichterbij de camera bevindt dan de rest van de scène en dus meer van de flits zal reflecteren, is het gebied van de scène waarin de metingen sterk verschillen, waarschijnlijk het gebied waar het onderwerp zich bevindt. Als het verschil tussen de twee metingen heel groot is, negeert de camera dit gebied omdat de flits waarschijnlijk wordt weerkaatst naar de camera door een zeer glanzend oppervlak, zoals een spiegel.

De metingen van de voorflits van geaccepteerde gebieden worden gewogen, er wordt een gemiddelde berekend, en vervolgens worden deze metingen vergeleken met de metingen voor het omgevingslicht. Op basis daarvan wordt de output van de hoofdflitser berekend en opgeslagen in het geheugen voor de belichting. Als het objectief informatie over de afstand kan geven, wordt die gebruikt om te bepalen hoe dichtbij het onderwerp is en of er reflecterende gebieden zijn ten opzichte van de achtergrond. Die informatie wordt weer gebruikt om de flitsbelichting te verfijnen. Het resultaat is een betere flitsbelichting voor moeilijke onderwerpen, zoals witte trouwjurken.

FEL

FEL staat voor Flash Exposure Lock.

Met flitsbelichtingsvergrendeling (FEL) kan de camera de belichting voor een geselecteerd deel van het onderwerp onthouden terwijl je de compositie in de zoeker aanpast. Je krijgt een FEL-meting door een onderwerpgebied dat middentinten heeft, in het midden van de zoeker te brengen en op de knop voor belichtingsvergrendeling of voor flitsbelichtingsvergrendeling te drukken (verschilt per camera). De flits gaat af en er wordt een meting zonder belichting uitgevoerd. Deze meting wordt 16 seconden lang vastgehouden terwijl je de compositie aanpast en de foto maakt.

Met FEL heb je volledige controle over de flitsbelichting. Je kiest zelf het deel waarop de meting wordt uitgevoerd.