Rob's kookboek

Culinaire termen

AspicHeldere gelei van vlees- of visbouillon gebonden met gelatine. Wordt gebruikt voor daubes*, garnering en het doen glanzen van koude gerechten.
Au bain-marie(Pan-in-een-pan): verwarmen (tot 95°C), door een pan in een andere pan met kokend water te plaatsen. Voorkomt aanbranden en schiften (bijv. van Hollandaise-saus).
BakkenVerhitten om gerechten bruin en gaar te maken. a: zonder vet (brood, gebak); b: in weinig vet (vlees, aardappels); c: in diep vet of frituurvet (friet).
BarbecuenAan het spit of boven gloeiend houtskoolvuur roosteren.
BarderenTeer vlees en gevogelte (vaak ook paté), bedekken met lapjes spek. Dit voorkomt het uildrogen van het vlees.
BarquetteSchuitjes van bladerdeeg of chocolade.
BavaroisLuchtige gelatinepudding met geklopte room en/of eiwit.
BéchamelsausWitte melksaus gebonden met een roux*.
BeignetsPlakjes van vruchten, groenten, vlees of vis, in een bakdeeg gedoopt en vervolgens gefrituurd.
Beurre marniéGelijke delen bloem en boter door elkaar gekneed. Te gebruiken in plaats van een roux*.
BigarreauxGekonfijte kersen; rood, groen of geel.
BlancherenOpzetten met ruim koud water. Slechts heel even laten koken en dan afgieten en afspoelen.
BlauwkokenZoetwatervis (met slijmlaag) overgieten met hete azijn en aan de kook brengen (wordt vaak bij forel toegepast).
BombeIJspudding, waarin ijssoorten met verschillende smaken en/of kleuren zijn verwerkt.
BomberenHoog vullen. Ook bol staan van blikjes conserven (bedorven!).
BordureRand van bijvoorbeeld aardappelpuree.
BouchéePasteitje.
Bouquet garniKruiden in een bosje samengebonden. Het bosje wordt meegekookt (bijvoorbeeld in soepen) en wordt later verwijderd. (prei, uien, wortel, selderij- en peterseliestelen, laurierblad, en eventueel kervel, lavas, marjolein.)
Braadpan of -slede (oven)Lage, wijde pan, bestand tegen hoge temperatuur. Ook te gebruiken als stoofpan.
BrunoiseIn blokjes gesneden groenten. Voor in salades of als vulling voor soep.
CaissePapieren vormpje om onder andere cake in te bakken.
CanapéBelegde stukjes geroosterd of gebakken brood.
CasseroleAlgemene (Franse) naam voor pannen met steel; koekepan, steelpan, stoofpot met deksel (van vuurvast aardewerk).
CharlottePudding gemaakt in een ronde, rechtopstaande vorm van bavarois, omgeven met lange vingers of biscuits de Savoie.
ChateaubriandBiefstuk van de haas.
Chaud-froidWarm bereid en koud opgediend gerecht. Stukjes gevogelte, vlees of vis (medaillons), of eieren bedekt met saus en geglansd met aspic*.
CompoteEen of meer soorten vruchten in suikerstroop.
ConsomméHeldere sterke (dubbel getrokken) bouillon.
Court-bouillonKruidenbouillon waarin vooral vis maar ook vlees, gevogelte of groente kan worden bereid.
Crème
  1. gebonden soep afgemaakt met room;
  2. crème Anglaise of custard of Engelse vla;
  3. crème chantilly: stijve room met suiker.
CroûtonsCroquant geroosterde of gebakken stukjes brood.
DaubePudding(-kje) van hartige gelei (aspic) met vulling van vis, schaaldieren, groenten, sla.
DeglacerenNadat het vlees uit de pan is genomen, de jus blussen met water of wijn. Het aanzetsel aan de bodem losmaken met lepel of vork.
DresserenOpmaken van wild, gevogelte of vlees met touwtjes en een stokje. Ook opmaken van een schotel.
DressingPittige saus, meestal voor de sla.
EscalopeLapje vlees.
EspagnoleBruine saus gemaakt van bruine roux met bouiilon.
FarcerenVullen, bedekken of omgeven van vlees.
Fileren
  1. het visvlees afnemen van de graat;
  2. een draad trekken bij verwarmde kaasgerecht.
Filet
  1. haas van slachtdieren en wild (filet de boeuf: ossehaas);
  2. van de graat genomen visvlees;
  3. opgerolde lende- of contrefilet van kalfs- of varkensvlees.
Fines herbes, auxMet fijngehakte groene kruiden: onder andere (sjalotje), peterselie, selderij, kervel, dragon, dille.
FlamberenWarme gerechten overgieten met alcohol en aansteken.
FrapperenKoelen met behulp van ijs.
FruitenZacht bakken in vet in een open pan.
GalantineMengsel van gemalen vlees, wild of gevogelte.
Garnituur
  1. bij een schotel horende onderdelen. Zij geven de schotel zijn karakter en naam.
  2. extra versiering.
GlaceermesBreed mes zonder scherpe kant.
GlacerenBedekken met een laagje glazuur.
GrillerenRoosteren zonder vet (op houtskool of in de oven).
Jardinière, à laGerecht opgediend met verschillende gekleurde groenten, meestal bij braadvlees.
JulienneIn dunne reepjes gesneden groenten.
KarameliserenVerhitten van suiker tot die bruin wordt.
KonfijtenKoken in sterke suikerstroop (vruchten, gember).
LarderenDoorrijgen met reepjes gezouten spek met behulp van een lardeernaald.
MacédoineMengsel van kleingesneden groenten of vruchten.
MarinadeGekruide (soms zure) vloeistof. Wordt gebruikt om vlees of wild mals te maken of een andere smaak te geven. Ook gebruikt voor vis en groenten.
MedaillonsGelijke ronde stukjes vlees of vis.
MeringueHard schuimgebak van stijfgeklopt eiwit met suiker.
Meunière, à laIn boter gebakken en daarin opgediend.
Mie de painBroodkruimels van witbrood
MirepoixKruiden voor sauzen en soepen: wortel, ui, selderij, tijm, laurierblad en een stukje mager spek, verwarmen in boter.
PanerenBedekken met een laagje paneermeel.
ParfaitFijn roomijs met eieren, bereid in ijsvorm zonder te draaien.
PasteiKorst van bladerdeeg of piedeeg, gevuld met ragoût.
PasteuriserenVerhitten tot 75-90°C om te conserveren.
PicklesTafelzuur, kleingesneden groenten en uitjes in azijn.
PiquerenZie larderen.
PocherenGaar maken in water dat tegen de kook aan blijft.
PotageGebonden soep.
PreisselbeerenVossebessen of rode bosbessen.
RagoûtStukjes vlees, vis of groenten in dikke saus.
RissoleDikke ragoût-, groente- of zoete vruchtenvulling in bladerdeeg.
RouxBindmiddel bestaande uit bloem en boter dat goed moet worden doorgewarmd voor de vloeistof eraan toegevoegd wordt.
RijststomerGeperforeerde pan, passend op de pan waarin water wordt gekookt.
SauterenBakken en daarbij telkens keren.
SmorenGaar maken in boter, meestal zonder bruin worden.
SorbetLuchtige, half bevroren drank of ijs van room en vruchtenmoes.
SouffléLuchtig voor- en nagerecht met stijfgeklopt eiwit.
SpringvormTaartvorm bestaande uit bodem en losse ring.
Stoven
  1. Zachtjes koken in weinig vocht (met boter);
  2. bij groenten: vermengen meten laten intrekken van boter of jus.
SuprèmesMooiste stukjes van gevogelte.
TrancherenVoorsnijden van wild en gevogelte.
VeloutéWitte gebonden bouillonsaus- of soep.
Villeroy, à laGepaneerde en gefrituurde stukjes vlees, vis, of groente in een velouté-saus.
VolailleAls keukenterm: kip.
Vol-au-vent;Pastei van bladerdeeg.
WadjanIndonesische half-bolvormige braadpan (wok).
WellenEven onder het kookpunt verhitten. Voor het gaar maken van rookworst of laten opzwellen van krenten en rozijnen.
ZandtaartvormOndiepe vorm, dikwijls met ribbels aan de zijkant.