Rob's web

Duitse Herdershond pyodermie

Home - Kynologie - De duitse herdershond - Duitse Herdershond pyodermie


Naar aanleiding van het in ons blad verschenen artikel over "Duitse Herders-pyodermie" zijn, mede door reakties van lezers bij ons enige vragen gerezen. Wij hebben deze vragen voorgelegd aan de Fakuiteit der diergeneeskunde in Utrecht, en daar was men zo vriendelijk ons nader te informeren. Voor de duidelijkheid hebben wij de antwoorden direkt achter de vragen geplaatst.

Vraag: U noemt "Duitse Herder-pyodermie" een specifieke aandoening van de Duitse Herdershond. Kunt u wellicht uiteenzetten in hoeverre deze aandoening afwijkt van andere vormen van pyodermie. Is die diagnostiek dusdanig betrouwbaar te noemen dat bij herkenning van de aandoening we de absolute zekerheid hebben te maken te hebben met de bewuste, blijkbaar erfelijke D.H.-pyodermie en niet met een andere daarop gelijkende vorm die mogelijkerwijze niet erfelijk zou zijn?

Antwoord: De diagnostiek van "Duitse Herder-pyodermie" berust tot nu toe voornamelijk op het klinisch beeld. Dit beeld is echter dermate specifiek dat verwarring met andere vormen van bacteriële huidaandoeningen vrijwel uitgesloten is. Zie ook de opmerking onder punt 8.

Vraag: U stelt dat de aandoening voorkomt bij zowel reu als teef. Zijn er geslachtelijke verschillen aan te geven in verschijningsvorm en percentages? Is er gezocht bijvoorbeeld bij teven naar een verband met de geslachtscyclus? Diverse reakties duidden erop dat veel teven ten tijde van het loops worden te maken krijgen met verhoogde kans op stofwisselingsstoornissen.

Antwoord: De verschijningsvorm bij reuen en teven is hetzelfde, terwijl bij teven geen relatie werd gevonden met de geslachtscyclus.

Vraag: Is bij de behandelingsmethoden ook gebruik gemaakt van homeopathische middelen? Enkele lezers lieten weten hier goede resultaten mee te hebben. Zo werd genoemd onder andere:

Het was ons niet duidelijk of beschreven behandelingsmethoden toegepast werden bij H.D.-pyodermie. Vandaar ook onze eerdere vraag naar de diagnose.

Antwoord: Bij de behandelingsmethoden werd geen gebruik gemaakt van homeopathie.

Vraag: Is er gezocht naar relaties tussen het voorkomen van de aandoening en milieu-omstandigheden (voeding, huisvesting, parasieten, ontworming etc.)?

Antwoord: Milieuomstandigheden zoals door u genoemd (voeding, huisvesting, parasieten) kunnen het verloop van de aandoening zeker beïnvloeden, maar zijn niet van doorslaggevend belang. Zie ook de opmerking onder punt 5.

Ook ten aanzien van het erfelijkheidsonderzoek rezen enige vragen:

Vraag: U stelt dat: "Bij het grootste deel van de lijders (37 van de 42) konden beide ouders van de lijders tot éénzelfde voorouder worden herleid". Bedoelt u hiermee dat alle 37 ouderparen éénzelfde voorouder hadden of dat er sprake was van verschillende honden waarop de diverse ouderparen ingeteeld waren. Bij de vaste heterozygotie van het genetisch patroon der ouderdieren ten aanzien van dit kenmerk is het riskant om te wijzen in de richting van een gemeenschappelijke voorouder zonder dat bewezen is dat de tussenliggende generaties deze eigenschap hebben doorgegeven. Het ras vertoont in hoge mate gemeenschappelijke voorouders. (Bedoeld wordt niet louter inteelt, doch ook lijnenteelt). Het aantal op Canto en Quanto Wienerau ingeteelde honden is zeer hoog zodat een conclusie dat bijvoorbeeld één van deze beide dieren verantwoordelijk zou zijn voor het doorgeven van het defecte gen op zijn minst twijfelachtig is. Ook bij gezonde honden is er een hoog percentage op één van deze twee ingeteelde honden. in iets mindere mate treffen we ook een behoorlijk percentage op Mutz Pelztierfarm ingeteelde honden aan. De atavistische eigenschappen van een recessief verervend kenmerk laat de mogelijkheid open dat andere voorouders het defecte gen overgedragen hebben. Zo is er nagenoeg geen Duitse Herdershond op te noemen die geen Rolf Osnabrücker Land of Alf Nordfelsen in zijn voorouders heeft. Ook Vello Sieben Faulen had grote invloed. Genoemde Canto en Quanto W. zijn zelf onderling ook sterk verwant. Bij de Duitse Herdershond bestaan meerdere atavismen die soms te herleiden zijn naar honden die in de beginperiode van het ras leefden.

Antwoord: De beide ouders van de meeste lijders konden tot éénzelfde voorouder worden herleid. Terecht stelt u dat in het Duitse Herderbestand sprake is van een vrij hoge mate van inteelt, wat wordt bevestigd door de uitkomsten van de berekende inteeltcoëfficiënten. Niettemin komen uit ons onderzoek voldoende aanwijzingen naar voren om aan een autosomaal recessieve wijze van overerven te denken. Echter andere erfelijke factoren als ook milieufactoren (voedingen, vachtverzorging e.d.) kunnen het effect van dit gen niet alleen versterken, maar ook versluieren. Één "schuldige hond" aan te wijzen is zeker niet aan de orde.

Vraag: Over welke tijdspanne zijn de gevallen van D.H.-pyodermie bekend geworden9 Zijn er aanduidingen dat vroeger de aandoening ook moet zijn voorgekomen?

Antwoord: De aandoening is in 1983 voor het eerst kort beschreven door Amerikaanse auteurs.(1)

Vraag:
A. Is het op grond van het huidige cijfermateriaal niet wat voorbarig om te concluderen dat de aandoening autosomaal recessief overerfd wordt temeer daar u aanraadt ook ouders van lijders niet voor de fokkerij te gebruiken?
B. Wanneer meer zekerheid is verkregen omtrent de vererving (hoe gaat dit plaatsvinden?) kan er dan in samenwerking met de rasvereniging gekomen worden tot een inventarisatie van alle lijders en heterozygoten teneinde preventie van DH-pyodermie in te passen in het fokbeleid?
C. Zij er bij u andere bij het ras voorkomende genetische afwijkingen bekend, zo ja, wat zijn de huidige wetenschappelijke inzichten daaromtrent (b.v. gespleten gehemelte, slokdarm-verwijding, "Bläulinge" dilution factor, etc). Een wetenschappelijk verantwoorde voorlichting over deze zaken lijkt ons van belang te zijn en zal menig fokker interesseren.

Antwoord: Een vervolgonderzoek is niet gepland. Dit vereist, evenals genetisch onderzoek naar andere afwijkingen, de nodige personele en financiële middelen, die momenteel niet voorhanden zijn. Indien er bij de V. D. H. wensen op dit gebied bestaan, zijn wij overigens wel bereid die samen met u onder ogen te zien.

Vraag: Nog twee vragen:
A. In hoeverre waren eigenaars respectievelijk fokkers bereid medewerking te verlenen aan dit onderzoek? Kreeg u de indruk dat verstrekte gegevens in overeenstemming waren met de werkelijkheid? Met name de fokkers zijn niet direct genegen te erkennen fokprodukten gehad te hebben waar iets aan mankeerde.
B. In hoeverre zijn dierenartsen in den lande op de hoogte van deze aandoening?

Antwoord: De dierenartsen in het land worden op de hoogte gebracht door een artikel in het tijdschrift van de Maatschappij voor Diergeneeskunde. In 1985 werd deze aandoening door ons beschreven in een Amerikaans tijdschrift.(2) Het enquêteren heeft zijn beperkingen. Niettemin zijn wij van mening dat de toegezonden formulieren i. h. a. zorgvuldig zijn ingevuld.

Namens de auteurs: M. A. Wisselink

Referenties:

  1. Muller G. H., Kirk R. W., Schott D. W.: Small Animal Dermatology. 3e editie, 1983, pag. 217.
  2. Wisselink M. A., Willemse A. and Koeman J. P., 1985: Deep pyoderma in the German dog. J. Am. Anim. Hosp. Assox. 21: 773-777.