Rob's web

Satelliet-TV 3; Indoor-unit 2

Na de beschrijving van het hoogfrekwentgedeelte vorige maand, gaan we ons in dit artikel bezighouden met een aantal bijkomende zaken als baseband filtering, de signaalverwerking van geluid & beeld alsmede de voeding. In totaal komen we hiermee op twee printen - en wanneer die samen in een net kastje worden gezet, is de IDU in feite al zo goed als kompleet.

Tevens wordt in deze aflevering een afregelprocedure beschreven, die zonder speciale vakkennis en dure meetapparatuur kan worden uitgevoerd.

Figuur 10 toont dat het van de RF-print afkomstige basebandsignaal in een RLC-sektie eerst een deëmphasis ondergaat. Vervolgens wordt het gedeelte van 0...5 MHz versterkt en "geklemd" in een zogeheten video-klemschakeling. Tenslotte wordt het via twee buffertrapjes zowel AC- als DC-gekoppeld naar de uitgang gevoerd, alwaar het als CVBS-signaal (composite videoblanking-synchronisation) ter beschikking staat. Op de antidispersie-werking van de klem schakeling komen we later nog terug.

Fig 10
Figuur 10, Blokschema van de tweede print in de indoor-tuner. Van de grote hoeveelheid blokjes zijn er slechts een paar essentieel voor de signaalverwerking.

Het deel van het basebandspektrum dat de geluidshulpdraaggolf bevat, wordt via een 5-MHz-hoogdoorlaatfilter naar een versterkertrap gevoerd. Daarna wordt de geluidsdraaggolf er uitgelicht, door dit deel van het spektrum via boven-menging te herleiden tot een 280 kHz breed middenfrekwent-signaal van 10,7 MHz en vervolgens FM-detektie toe te passen. Het mengsignaal wordt betrokken van een afstembare oscillator met een frekwentie die 10,7 MHz hoger ligt dan die van de hulpdraaggolf.

Op de print is een voeding ondergebracht (PSU), die zowel de komplete indoor-tuner als de LNB van stroom voorziet. Bovendien is de mogelijkheid gekreëerd om een diefstal-alarm toe te voegen voor de LNB - maar dat is iets waar we te zijner tijd nog op terugkomen.

Tenslotte zij nog opgemerkt dat het S-metersignaal van de PLL-FM-detektor wordt gebruikt om, na versterking, een klein draaispoelinstrumentje te sturen dat zich op het front van de kast bevindt.

Schemabeschrijving

In figuur 11 is het principeschema van een en ander afgebeeld.

Fig 11
Figuur 11. Principeschema van het beelden geluid-gedeelte, de Smeter-sturing en de kombinatie voeding/ LNB-diefstalalarm. De stippen bij L15 geven het beginpunt van de wikkelingen aan.

Het deëmphasis-filter aan de ingang van IC3 is gedimensioneerd volgens de aanbevelingen die zijn neergelegd in de norm CCIR 405-1 (zie de tabellen 2a en 2b in het artikel "Satelliet-TV-ontvangst", Elektuur september '86). Als u meteen even doorkijkt naar figuur 12, dan ziet u dat de kurve van ons filter aardig dicht in de buurt komt van de theoretisch ideale deëmphasiskurve. Het verschil tussen beide wordt louter veroorzaakt door de toepassing van standaardwaarden voor de onderdelen. De ingangs- en afsluitimpedantie van het filter bedragen 75 ohm.

Het gefilterde baseband-signaal wordt volledig gelijkstroomgekoppeld toegevoerd aan de differentiële ingangen van IC3; met behulp van C50 kan het IC daarom onmiddellijk na het inschakelen van de juiste instel-spanning worden voorzien, zodat audio- en videosignaal meteen aan de tuner-uitgangen beschikbaar zijn. Extra toegevoegd is een DC basebanduitgang (BDC), waarmee desgewenst een AFC kan worden gestuurd - in deel 4 komen we daarop terug. Met P1 kan de versterking van IC3 worden ingesteld.

Het kapacitief uitgekoppelde CVBS-signaal wordt m.b.v. de uit R28, C54, D5 en D6 bestaande klemschakeling gesuperponeerd op een referentienivo van 6,2 - 0,7 = 5,5 V. Dit relatief hoge DC-nivo is nuttig wanneer er in de aangesloten belasting nog verschillende emittervolgers moeten worden gestuurd. Maar dat is niet het enige doel van de klemschakeling. Als de spanning op pen 8 van IC3 onder het referentienivo van 5,5 V daalt, zal C53 worden geladen. Het verschil tussen de referentiespanning en de spanning op pen 8 blijft dus over C53 staan tot het moment dat de uitgangsspanning van het IC de referentie weer overschrijdt. De lading van de kondensator verhoogt dus de uitgangsspanning van IC3, met als resultaat dat de laagste nivo's van het CVBS-signaal (sync-pulsen) "geklemd" worden op 5,5 V. De enige voorwaarde hiervoor is dat de RC-tijd van C53 in kombinatie met de ingangsimpedantie van de buffertrappen relatief groot moet zijn, vergeleken met de periodetijd van alle signaalkomponenten in het gebied van 50 Hz tot 4,5 MHz. Op deze manier raken we tevens verlost van de dispersie-komponent uit het versterkte video-spektrum. Het zou te ver buiten het bestek van dit artikel vallen om uitgebreid in te gaan op het elimineren van de interferenties die ontstaan door bestaande straalverbindingen in het gebied van 11 tot 13 GHz. In het kort komt het hierop neer dat de draaggolf van de satelliet heen en weer wordt "gesweept" over 2...4 MHz (zie nogmaals de tabellen 2a en 2b in het september-artikel) door een 25-Hz-komponent toe te voegen aan het uplink-CVBSsignaal. Dat driehoek-signaal heeft een vaste faserelatie tot de 50 Hz rastersync-puls, zodat het ontvangen beeld gaat flikkeren als die 25 Hz er niet wordt uitgefilterd. En dat laatste is precies wat met de eerder genoemde RC-tijd wordt bewerkstelligd.

Een uit C46, L13 en C47 bestaand T-filter onderdrukt baseband-signalen onder ca. 5 MHz en zorgt tegelijk voor een redelijke aanpassing van versterkertrap T6. De versterkte hulpdraaggolf-band wordt induktief uitgekoppeld met behulp van breedband-transformator L14.

Als mixer fungeert de nog immer voortreffelijke SO42P (IC4). Dit IC heeft tevens een oscillator aan boord, die hier met behulp van een varicap (D7) kan worden afgestemd van 16 tot 20 MHz. De oscillatorkring bestaat uit L15, C60 en C61; het afstemmen gebeurt met potmeter P2. Het aan de uitgang van IC4 beschikbare 10,7 MHz MF-signaal wordt via L16 uitgekoppeld en vervolgens door een keramisch filter geleid met een bandbreedte van 280 kHz. Dan zijn we inmiddels bij de FM-detektor. Daarvoor is het bekende IC TBA120S toegepast in de standaard-konfiguratie, waarbij kondensator C67 de deëmphasis verzorgt. Het gedemoduleerde signaal belandt via buffertrap A2 en volumeregelaar P3 aan de uitgang van de schakeling.

Bij de sturing voor de S-meter gaat het in principe om een inverterende spanning-naarstroom-omzetter: hoe lager de spanning op de basis van T10, des te meer stroom zal er door het draaispoelinstrument lopen. De gevoeligheid van het instrument kan met P5 worden ingesteld.

P4 bepaalt de hoogte van de gestabiliseerde emitterspanning van T10 en met deze potmeter kan dus de drempel worden ingesteld waarbij de meter nog net uitslaat. Voor het draaispoelinstrument kan nagenoeg elk type worden gebruikt met een gevoeligheid tussen 100 µA en 1 mA.

De voeding voor de indoor-tuner is konventioneel van opzet. T11 is toegevoegd om het relais te sturen voor het eerdergenoemde LNB-alarm, terwijl de uit C73, D10, D11 en C74 bestaande spanningsverdubbelaar de ingangsspanning levert voor de 33 V stabilisator D12.

De dimensionering van R51 luistert tamelijk nauw, aangezien de temperatuur-gekompenseerde zenerdiode niet al teveel vermogen mag dissiperen. De waarde van R51 kan worden berekend met de formule R51 ≈ (UTR1 - 0,6 - Uz)/Iz.

Daarbij stelt UTR1 de sekundaire trafospanning voor en Uz en Iz resp. de zenerspanning en zenerstroom. Met de opgegeven waarde voor R51 (1 kΩ) bedraagt de zenerstroom ca. 13 mA, bij een belaste trafospanning van 18 V. Overbodig te zeggen dat D12 in elk geval van een koellichaam dient te worden voorzien. Nog een paar opmerkingen over de zenerdiode. Het opgegeven type TAA550 heeft van huis uit een tolerantie van 10%, zodat de zenerspanning tussen 30 en 36 V kan liggen. De maximale zenerstroom bedraagt volgens de fabrikant 20 mA. In de praktijk bleek ook het type ZTK33 uitstekend te voldoen, mits R51 wordt afgestemd op een maximale zenerstroom van 7 mA.

Het LNB-alarmrelais Rel zal afvallen wanneer de spanningsval over R53 lager wordt dan 0,7 V. Dat zal onvermijdelijk gebeuren als de LNB wordt losgekoppeld, maar ook wanneer de kabel er naartoe wordt kortgesloten en dus F2 doorbrandt. Op de relaiskontakten kan een willekeurige alarminstallatie worden aangesloten.

Het aparte kader in figuur 11 laat de grof- en fijnafstemming zien, alsmede de polarisatiekeuzeschakelaar S3. Die laatste is zonder bedrading getekend, omdat er tegenwoordig verschillende methoden bestaan voor de afstandskeuze van lineaire (H/V) of circulaire (linksom/rechtsom) polarisatie. De nabouwer heeft dus de vrijheid om de besturingsschakeling aan te passen op zijn eigen specifieke systeem (coax-relais, bestuurbare polarisator, afstand-bediende ortho-mode feed, enz.).

Fig 12
Figuur 12. Preëmphasis-(I) en deëmphasis kurven (II) volgens CCIR-aanbeveling 405-1, zoals toegepast door nagenoeg alle 12-GHz-transponders. Gestippeld is de werkelijk gemeten deëmphasiskurve van onze schakeling aangegeven.

Bouw

Vergeleken met de lastige perikelen waar we vorige maand mee te doen hadden, valt de praktische kant van de zaak dit keer erg mee. In feite zijn er nauwelijks problemen te verwachten, als men de print (figuur 13) gewoon netjes volgens de komponentenopdruk opvult. De spanningsregelaars kunnen naar keuze tegen de achterwand of op de bodem van de kast worden gemonteerd. Vooral voor de 7812 (IC7) is een goede koeling erg belangrijk; een gewoon T0220-koellichaampje is eigenlijk net iets te weinig. De verbindingsdraad naar de ingang van de spanningsregelaar kan eventueel worden vervangen door een experimenteel bepaalde 5-W-weerstand (Rx) van 10 20 Ω. R51 en R53 dienen in verband met de warmte-ontwikkeling een paar millimeter boven de print te worden gemonteerd, terwijl D12 om dezelfde reden van een klein koellichaam moet worden voorzien. Pas daarbij op voor kortsluiting, want het koellichaam ligt aan massa!

Fig 13a
Fig 13b
Figuur 13. Koper-layout en komponentenopdruk van de (enkelzijdige) tweede print van de IDU

Onderdelenlijst figuur 13
R22,R23,R24,R25,R29,R3175 Ω 1%
R26300 Ω 1%
R2720 Ω 1%
R286k8
R30,R32470 Ω
R338k2
R341k5
R35180 Ω
R36,R42,R491 k
R3710 k
R38,R52680 Ω
R39,R54330 Ω
R404k7
R41100 Ω
R43,R482k2
R44220 Ω
R4518 k
R46,R47,R5022 k
R511 k ½ W*
R5310 Ω ½ W
P1,P310 k instel
P2,P610 k lin.
P45 k instel
P52k5 instel
P7100 k lin. stereo
C46,C47,C6122 p
C484n7 polystyreen 5%
C49680 p polystyreen 5%
C50,C54,C55,C65100 µ/16 V
C51,C70100 n Sibatit
C5210 µ/16 V
C53100 n MKT
C56,C62,C6610 n keramisch
C57,C58,C59,C711 n keramisch
C6022 p zie tekst
C63,C64,C6722 n keramisch
C6847µ/16V
C694N7/16 V
C722200 µ/40 V
C73,C74220 µ/63 V
C7510 µ/63 V
C76,C7710 µ/25 V
Alle elko's zijn axiale typen; de opgegeven werkspanning is het minimum.
T6BF199
T7,T8BC547B
T9,T10,T11BC557B
D56V2 zener 0,4 W
D6,D131N4148
D7BB405G
D8,D9,D10,D111N4002
D12TAA550
D14paneel-LED
IC3NE592 (SGS-Ates)
IC4S042P (Siemens)
IC5TBA120S
IC6CA3240E
IC77812 of 7812CV
IC87815 of 7815CV
L1233 µH axiale smoorspoel
L1322 µH axiale smoorspoel
L14T50-2 ringkern "
L1510K1 spoelvorm (Neosid)
L16KACSK3893A (Toko)
L17KACSK586HM (Toko) " zie tekst voor wikkelgegevens
CF1CFSH10.7M1 (Toko)
F1200 mA traag
F2250 mA traag
K2BNC-konnektor voor flensmontage
K35-polige DIN-bus
M1draaispoel-instrument 100 µA...1 mA
Rel24 V DIL-relais
S2enkelpolige schakelaar
S3wisselschakelaar
Tr1trafo 2 x 18 V/ 1 A
paneel-zekeringhouder
print-zekeringhouder
koellichamen voor D12, IC7 en IC8
PrintEPS 86082-2
frontplaatfolienr. 86082-F
behuizingRetex Ecobox 7610 (300 × 200 × 70 mm)

Alle aansluitgaatjes aan de randen van de print dienen van soldeerpennen te worden voorzien (dat zijn er heel wat...). Dan de spoelen. L16 en L17 leveren geen probleem op, want deze worden kant-en-klaar gekocht en kunnen zo in de print-gaatjes worden gestoken. In tabel 2 zijn de gegevens te vinden van de zelf te wikkelen spoelen L14 en L15. Eerstgenoemde behoeft weinig verdere uitleg, de tweede is wat kritischer omdat de faserelatie tussen de verschillende wikkelingen moet kloppen; het begin van elke wikkeling is in het schema met een stip gemerkt. In figuur 14 is te zien hoe de spoelvorm (type 10K1) voor L15 van een extra aansluitpootje kan worden voorzien. Als u niet zo veel ervaring hebt met dit soort spoelen, dan is het aan te bevelen om eerst eens te oefenen door een paar stukjes spoeldraad over zo'n 5 mm van isolatielak te ontdoen en vervolgens zorgvuldig te vertinnen. Bij L15 wordt van elke wikkeling het draadeinde met behulp van een buigtangetje om het desbetreffende pootje gewikkeld en vlak boven het kunststof voetje vastgesoldeerd. Niet te lang solderen, want dan smelt het kunststof! Het wikkelen zelf gaat als volgt:

  1. Knip een reepje plakband van ca. 30 × 5 mm en leg dit binnen handbereik.
  2. Wikkel eerst f-e, te beginnen met f aan de voet van de spoelvorm en vervolgens 25 aaneengesloten windingen naar boven toe. Laat het uiteinde lang genoeg om de verbinding naar pen 3 te leggen, prepareer het uiteinde zoals hierboven is beschreven, maar soldeer het nog niet vast. Druk de windingen nog eens netjes tegen elkaar en zet de hele wikkeling vast met het stukje plakband.
  3. Wikkel vanaf b 12 aaneengesloten windingen naar boven, rondom wikkeling f-e; de exakte plaatsing doet er niet toe. Soldeer het uiteinde aan pen a.
  4. Wikkel vanaf d (het draadeinde fungeert als pen) 4 windingen precies in het midden van spoel b-a. Soldeer het uiteinde aan c.
  5. Soldeer nu het nog losse draadeinde van wikkeling f-e aan pen e.
  6. Kontroleer of alle verbindingen goed kontakt maken en of er geen ongewenste kortsluitingen zijn.
  7. De wikkelingen kunnen worden vastgezet met een paar druppels was of twee-komponentenlijm.
  8. Zet de spoelvorm in elkaar, kontroleer de aansluitingen terdege en monteer hem op de print. Laat de metalen afschermkap er nog even af.
Tabel 2. Zelf te wikkelen spoelen
SpoelWikkelingDraadsoortAantal wdgnOpmerkingen
L14a-b0,5 mm CuL14dicht aaneen op ø 12,7 mm ringkern
c-d0,5 mm CuL5type T50-2
L15f-e0,2 mm CuL25dicht aaneen op ø 4 mm
b-a0,2 mm CuL12spoelvorm, type Neosid
d-c0,2 mm CuL410K1, zie fig. 14

Fig 14
Figuur 14. Een korrekte faserelatie tussen de verschillende wikkelingen is bij spoel L15 van het grootste belang. Alle wikkelingen worden van onder naar boven op de spoelvorm gelegd; de wikkelrichting loopt tegen de klok in.

Nadat de gehele print nog eens nauwgezet is gekontroleerd, kan de ontvanger op de in figuur 15 aangegeven wijze worden bedraad. Zet de verschillende units voorlopig nog provisorisch vast en gebruik voor M1 tijdelijk een multimeter.

Afregeling

Naast de standaarduitrusting die in de meeste "thuislaboratoria" wel te vinden is, hebben we voor de afregeling van de indoor-tuner de volgende zaken nodig:

Nuttig, maar niet strikt noodzakelijk zijn een dipmeter, een skoop en een 1,2 GHz frekwentiemeter.

Kontroleer na het inschakelen eerst alle in figuur 2 en 11 gegeven meetwaarden. Pas R4 en R6 zonodig aan om de juiste instelling voor T2 en T3 te vinden.

Het afregelen gaat als volgt:

  1. Zet P4 en P5 in de middenstand en sluit de monitor op K2 aan.
  2. Kontroleer of de spanning over D7 gevarieerd kan worden van 0 tot 12 V, en regel vervolgens L16 en L17 af op maximum LF-ruis. Zorg ervoor dat de kern van L15 nog maar net uit de spoelvorm steekt.
  3. Verdraai P7 tot op Vtune 10 V wordt gemeten; kies LOL.
  4. Stem de TV af op UHF-kanaal 36 of 37 (ca. 600 MHz) en leg de "signaaloppikker" zo dicht mogelijk in de buurt van VCO-spoel L8. Draai aan C27 tot het scherm even zwart wordt, hetgeen de aanwezigheid van de VCO-draaggolf signaleert. Laat nu C27 in deze stand staan en zoek met de afstemknop van de TV de exakte plaats van de draaggolf op. Trimmer C27 behoort op ongeveer een derde van zijn bereik te staan. Als u een frekwentiemeter gebruikt, dan kan C27 simpelweg op 610 MHz worden afgeregeld. Stel de loper van Pl zo in dat hij naar IC3 toe wijst (dus op ca. 3/4 van zijn bereik).
  5. Nu moeten de vier bandfilter-trimmers worden "gepiekt" op maximum ruis op de monitor. De indoor-tuner produceert alleen video-ruis aan de uitgang als er een LNB op K1 is aangesloten.
    Het punt waar de ruis maximaal is, behoort te worden bereikt met alle trimmers op ca. 40% van hun bereik; sterke afwijkingen duiden op een foutieve af-regeling of een defekt in de schakeling. Het geproduceerde ruisplaatje moet vrij zijn van rafels, oscillatie-effekten en horizontale strepen. Verdraai indien nodig Pl om oversturing van de monitor te voorkomen (op CVBS-1 dient ongeveer 3 Vtt te staan). Het exakt afregelen van de trimmers kost wat tijd, aangezien zij elkaar onderling ietwat beïnvloeden.
    In het gedeelte dat nu volgt, gaan we ervan uit dat er een stabiel en tamelijk sterk (C/N ≥ 10 dB) downlead-signaal aan K1 wordt toegevoerd. In deel 4 zullen we een methode beschrijven om de schotel te richten.
  6. Verdraai P7 om te kontroleren of LOL soms ongewenste dips heeft in zijn uitgangsband. Die dips worden zichtbaar als een afname in de ruis en worden veroorzaakt door het omschakelen van de BFW92 op een andere oscillatie-mode. Onderdrukking van dit effekt is mogelijk door Cx voorzichtig wat dichter tegen de print te drukken. Twee of drie van zul ke dips binnen het afstembereik zijn echter vrij normaal; ze moeten alleen niet samenvallen met satellietsignalen, omdat de ontvangst dan wegens een tekort aan oscillatievermogen aanzienlijk verslechtert.
  7. Regel Vtune af op ca. 3,5 V en druk Cx heel geleidelijk naar beneden tot u een beeld over het scherm ziet flitsen; dit is waarschijnlijk het signaal van Teleclub Switzerland (ECS-1, 7WV). Laat Cx met rust en verdraai P7 en P6 tot in elk geval een stabiel beeld wordt verkregen.
    Regel de bandfilters nu opnieuw af, waarbij de stand van de trimmers bepaald niet veel van de eerder gevonden stand mag afwijken. Stel indien nodig ook P1 ietwat bij. Draai nu een keer de hele LOL-band door en kijk of ook de andere transponders met dezelfde signaalsterkte worden ontvangen (m.u.v. RTL-plus, want die zit op de oostelijke spot van de satelliet).
  8. Voor het verkrijgen van een optimaal resultaat is het aan te bevelen om ook eens met (lichtelijk) afwijkende instellingen van C27 te experimenteren, aangezien het uitgangsvermogen van de VCO verre van stabiel is over het gebied van 550 tot 650 MHz. Korrigeer bij elke instelling van C27 even de afstemming en regel de bandfilter-trimmers opnieuw op maximum af (de verschillen in instelling mogen maar heel klein zijn). Met een ingangssignaal van 10 dB C/N moet een nagenoeg "spijkervrije" ontvangst mogelijk zijn.
  9. Stem af op SAT-1 (LOH, ECS-1 IOWV), en zet P2 in de middenstand. Verdraai de kern van L15 langzaam tot het hoofd-audiokanaal hoorbaar wordt. Regel vervolgens L17 af op minimale vervorming bij maximum amplitude. SAT-1 zendt nog twee audio-programma's uit: de VOA (Voice of America) en een kontinu-programma met achtergrondmuziek. Bij deze twee zijn echter zowel het vermogen als de bandbreedte gereduceerd. Het achtergrondmuziek-kanaal leent zich daardoor bij uitstek voor de fijnafregeling van L16. Bij korrekte afstemming behoort dit kanaal praktisch ruisvrij worden weergegeven.
    Europa TV (ECS-1, 3WH) illustreert de kwaliteit van het geluidsgedeelte wel het meest treffend; door simpelweg aan P2 te draaien kan worden gekozen uit vijf hulpdraaggolven die de nieuwsuitzendingen elk in een andere taal laten horen.
  10. Wanneer u geen enkel audioprogramma ontvangt, moet op pen 10 of 12 van IC4 de oscillatorfrekwentie worden gekontroleerd met behulp van een dipmeter of een kapacitief gekoppelde frekwentiemeter. Met een skoop gaat het ook, mits de bandbreedte daarvan groot genoeg is. C60 bepaalt de centrale frekwentie van 18 MHz, terwijl met C61 het af- stembereik wordt ingesteld (minimaal 4 MHz).
  11. Regel nu P4 en P5 zodanig af dat het draaispoelinstrument over de volle schaal uitslaat bij optimale ontvangst. De meter behoort ook de relatieve sterkte aan te geven van de zenders die zich op de oostelijke spot bevinden, namelijk RTL-plus (8EV) en 3-SAT (2EH). Dat houdt in dat P4 en P5 zo moeten worden afgesteld dat deze zenders net enige meteruitslag te zien geven, terwijl bij de hogere PFD-kanalen de meter vol moet blijven uitslaan. Vooral de instelling van P4 luistert tamelijk nauw en men dient op te passen voor oversturing van het meetinstrument.
  12. Aangenomen dat ECS-1 nog steeds wordt ontvangen met vertikale polarisatie, moet Cx' in LOH nu zover mogelijk naar beneden worden gebogen zonder dat "Music Box" van de afstemschaal verdwijnt.
    Het is zeer goed mogelijk dat LOL of LOH in zijn eentje de hele LO-injektieband bestrijkt; in dat geval is de kans echter groot dat er meer dips optreden, die de ontvangst van enkele transponders kunnen verstoren.

De behuizing

Over het "inkasten" van de indoor-tuner valt in feite niet zo gek veel te vertellen. Met figuur 15 als leidraad moet het allemaal wel lukken. Er zijn echter een paar puntjes die wat extra aandacht verdienen. Voor Kl dient een gat van 15 mm in het achterpaneel te worden geboord; de flens van de bus moet precies tegen het achterpaneel rusten, terwijl het bodemdeksel van de RF unit zover mogelijk naar links op de bodem van de kast wordt gemonteerd. Dan kan deze altijd gemakkelijk worden uitgebouwd.

Fig 15
Figuur 15. Bedradingsschema van de indoor-tuner. Omwille van de duidelijkheid zijn de twee printen hier verder van elkaar getekend dan in werkelijkheid.

Bovenstaande montagemethode houdt in dat hoogstwaarschijnlijk alle acht montagesteuntjes in de Ecobox verwijderd moeten worden. De tweede print wordt rechts naast de RF-unit op de bodem van de kast vastgezet met behulp van 5-mmafstandsbusjes. Aan de rechterkant van de kast blijft nu nog voldoende ruimte voor de voedingstrafo en de zekeringhouder voor F1.

Het boren van het frontpaneel zal geen problemen opleveren, aangezien de kant-en-klare frontplaatfolie (figuur 16) als boormal kan worden gebruikt. Tenslotte zij nog vermeld dat de MODE-schakelaar deel uit maakt van het "keuzepakket", waar we het in deel 4 over zullen hebben; voorlopig kunt u in dat gat vast een tweedeks drie-standenschakelaar monteren, plus bijbehorende knop.

Fig 16
Figuur 16. Deze frontplaat-folie voor de indoor-tuner is via de EPS-service verkrijgbaar. Omdat draaispoelmetertjes in nogal wat varianten verkrijgbaar zijn, is het aan te bevelen om de desbetreffende opening in de kast en de folie pas te maken als de exakte maten van het gebruikte metertje bekend zijn.

Volgende keer

Het vierde en laatste artikel in deze serie zal gaan over een derde print, die boven het in dit deel beschreven exemplaar kan worden gemonteerd. Toepassing van deze print is niet verplicht, maar wel zeer aan te bevelen. Hij bevat onder meer een AFC-schakeling, een VHF beeld- en geluid- demodulator plus video-testbron, alsmede een scanner-schakeling waarmee het afstembereik snel kan worden doorlopen teneinde het uitrichten van de schotel te vergemakkelijken.

Ook zullen in dit laatste deel de reeds vorige maand aangekondigde meetgegevens uitgebreid ter tafel komen.

Pre- en deëmphasis

Pre- en deëmphasis is een techniek die wordt toegepast ter verbetering van het signaal/ruis-gedrag in een radio-kommunikatiesysteem waarin gebruik wordt gemaakt van frekwentie- of fase-modulatie (FM of PM). Aan de kant van de zender wordt daarbij het modulatie-signaal door een netwerk gestuurd dat de hoge tonen minder verzwakt dan de lage. In de ontvanger gebeurt precies het omgekeerde om het oorspronkelijke modulatiesignaal weer terug te krijgen.

Bij satelliet-TV vinden preen deëmphasis respektievelijk in het grondstation (uplink) en in de indoor-tuner plaats. De transponder heeft geen funktie in deze, want die doet niets anders dan het omzetten en opnieuw uitzenden van het ontvangen signaal.

CCIR

Het "Comité Consultatif International de Radio" (CCIR) maakt deel uit van de "International Telecommunications Union" (ITU), hetgeen een speciale afdeling is van de VN welke haar hoofdkwartier heeft in Genève. Via de CCIR vaardigt de ITU internationale voorschriften uit voor radio- en TV-diensten; bovendien wijst zij frekwenties toe en houdt precies bij wat er gebeurt op de verschillende banden.

Tevens houdt de CCIR zich bezig met het plegen van onderzoek, het doen van aanbevelingen en het uitbrengen van publikaties omtrent alles wat met telekommunikatie te maken heeft.

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5

J. en R. v. Terborgh.