Rob's web

Satelliet-TV 5

De belangstelling voor prive-ontvangst van signalen van TV-satellieten is in korte tijd enorm toegenomen en is nog steeds groeiende. De literatuur over dit onderwerp houdt echter geen gelijke tred met die groei. Over tal van zaken is geen of nauwelijks informatie beschikbaar. Daarom zullen we trachten om in dit afsluitende deel een duidelijk antwoord te geven op een aantal vragen die ongetwijfeld nog bij veel lezers leven.

Hoewel het bedrijven van satelliet-TV-ontvangst kan worden gezien als een sterk gespecialiseerde liefhebberij, beslaat het in technisch opzicht een tamelijk breed terrein. Naast de puur elektronische aspekten, zitten er bijvoorbeeld ook de nodige mechanische en telekommunikatie-technische kanten aan. Daarom is het eigenlijk niet zo verwonderlijk dat er zo hier en daar nog wat onbeantwoorde vragen bestaan bij nabouwers van de Elektuur-IDU en andere geïnteresseerden in deze materie.

Maar alvorens ons bezig te gaan houden met deze vragen, willen we eerst even een paar punten duidelijk stellen.

  1. Het kan zijn dat er aan een bepaalde vraag meerdere aspekten verbonden zijn, welke dan in dit artikel op verschillende plaatsen aan de orde komen.
  2. Voor een aantal vragen zullen we moeten verwijzen naar eerdere artikelen in Elektuur, te weten:
    1. Satelliet-TV-ontvangst (deel 1), september '86;
    2. Satelliet-TV indoor-unit (deel 2, 3 en 4), oktober '86, november '86 en januari '87.
  3. Om de zaak niet al te zeer uit de hand te laten lopen, houden we alle antwoorden kort en ter zake. Verdere informatie is veelal te vinden in de publikaties die aan het slot van dit artikel worden genoemd.

Het installeren van het komplete systeem

Vraag: Omdat ik maar een geschikte plek voor de schotelantenne heb, ben ik gebonden aan een downlead-verbinding van zo'n 25 meter coax, welke een verzwakking geeft van 11,5 dB bij 1750 MHz. Verslechtert dat de ontvangst?

Antwoord: Helaas ja. Globaal genomen, mogen de kabelverliezen tussen de LNB en de IDU niet groter zijn dan 4 dB. Een lange leiding van verliesarme (en dus tamelijk massieve) coax-kabel is zowel kostbaar als lastig te installeren. Een betere oplossing is het in uw geval om de HF-print van de IDU (zie B , deel 2) in een waterdichte en temperatuur-geregelde behuizing te monteren en die zo dicht mogelijk bij de schotel te plaatsen. Tussen de HF-print en de rest van de IDU kan dan worden volstaan met een goedkope, meeraderig afgeschermde kabel, in kombinatie met een stuk gewone TV-coax voor het baseband-signaal. Zorg bij het afstemspannings-circuit echter wel voor een lage impedantie, om het oppikken van brom- en stoor-signalen tegen te gaan. Houd de kabels zover mogelijk verwijderd van netspanningsleidingen!

Vraag:: Ik wil een wat ouder type LNB gebruiken, dat gevoed moet worden met 18 V, maar niet via de downlead kabel. Zijn daarvoor modifikaties nodig in de IDU?

Antwoord: Regelaar IC8 kan dan worden vervangen door een l8-V-serieregelaar met bijv. de L200 of 78GU, mits deze gevoed wordt vanuit een gescheiden ingangsspanning van ca. 24 V. Verwijder L1 en leg een aparte voedingskabel van het punt +LNB op de PSU/beeld/geluid-print naar de desbetreffende aansluiting op de LNB.

Opzet van de IDU

Vraag: Waarom hebt u de modules AT1020 en AT3010 van Astec niet toegepast? Deze zijn speciaal voor satelliet-TV ontworpen, worden kant-en-klaar geleverd en hebben geen afregeling nodig.

Antwoord: Het belangrijkste nadeel van deze modules vormt het beperkte LNB-MF-bereik (950...1450 MHz) van de converter-module AT1020, aangezien dat is afgestemd op de in Noord-Amerika gangbare satelliet-standaards, alwaar IDU's oorspronkelijk bedoeld waren voor de 500 MHz brede 4 GHz downlink-band. Dat maakt het in de praktijk onmogelijk om met deze modules in West-Europa transponder-signalen te ontvangen boven 10 GHz + 1450 MHz = 11,45 GHz. Tabel 2b in A maakt duidelijk wat dat inhoudt voor ECS-1.. . Voorts bezit de MF versterker/demodulator AT3010 een 3-dB-bandbreedte van slechts 26 MHz, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid moeilijkheden gaat geven bij de ontvangst van toekomstige DBSstations, aangezien die met 36 MHz brede downlink-kanalen zullen gaan werken.

Vraag: Wat moeten die rare cirkeltjes bij de polarisatie-keuzeschakelaar op de IDU?

Antwoord: Cirkulaire polarisatie (zie A) biedt een aantal technische voordelen boven konventionele, lineaire polarisatie. Figuur 26 illustreert de wezenlijke verschillen tussen beide.

Fig 26
Figuur 26. Linealre (H/V) en circulaire (linksom/ rechtsom) polarisatie.

Lineaire polarisatie is hetzij horizontaal (H), hetzij vertikaal (V) ten opzichte van het aardoppervlak; dat maakt dat de stand van de ¼λ-probe in de golfpijp-ingang van de LNB moet worden afgestemd op de polarisatie van de transponder in kwestie.

Cirkulaire polarisatie is ofwel rechtsom of linksom en vereist een speciale koppeling (feed) tussen golfpijp en print.

Op dit moment werken satellieten nog uitsluitend met lineair gepolariseerde signalen en zijn LNB feeds voor circulair bedrijf nog tamelijk zeldzaam. Als we even in gedachte houden dat polarisatie van downlink-signalen in wezen bedoeld is om twee transponders op nagenoeg dezelfde frekwentie, zonder interferentie-problemen te kunnen ontvangen, dan heeft circulaire polarisatie de volgende voordelen:

  1. De scheiding tussen de beide kanalen is zo'n 15 dB beter.
  2. De downlink-signalen hebben veel minder te lijden van de Faraday-rotatie in de atmosfeer.
  3. Afhankelijk van de konstruktie van de LNB, is met circulaire polarisatie een iets hoger rendement van de schotel haalbaar.

N.B. Het gebruik van een ronde LNB feed hoeft niet te betekenen dat het systeem uitsluitend geschikt is voor circulaire polarisatie; een ronde golfpijp van een bepaalde diameter verandert niets aan de polarisatie van het binnenkomende signaal en wordt daarom vaak toegepast om - in kombinatie met een bestuurbare H-V-polarisator - de in kogellagers bevestigde LNB 90 graden te laten draaien en zo van horizontale op vertikale ontvangst om te schakelen.

Enkele fundamentele zaken

Vraag: Waarom zenden satellieten niet in AM uit, zodat er voor de ontvangst met een gewone TV-ontvanger kan worden gewerkt, zonder extra FM-demodulator?

Antwoord: Voor het uitzenden van amplitude-gemoduleerde TV-signalen, dient de transponder een uiterst lineair werkende uitgangstrap te bezitten. Die uitgangstrap zal derhalve in klasse -A of klasse AB moeten worden geschakeld, hetgeen resulteert in een laag rendement. Boven 5 GHz kan bij satelliet-TV echter alleen voldoende vermogen worden verkregen met behulp van zogeheten TWT's (travelling wave tubes), welke in klasse-C dienen te worden bedreven om een redelijk vermogen (10 - 30 watt) te halen bij een fatsoenlijk rendement - en dat laatste is heel belangrijk, gezien de beperkte akkukapaciteit van een satelliet.

Daarnaast biedt FM de volgende voordelen boven AM:

  1. Wanneer er meerdere draaggolven door een enkele transponder worden uitgezonden, is er veel minder kans op ongewenste intermodulatieeffekten in de uitgangstrap.
  2. Met een goede pre- en deemphasis, is bij gelijkblijvende signaalsterkte aan de LNB ingang zowel voor beeld als geluid een betere signaal/ruisverhouding haalbaar.
  3. Bij het moduleren van de draaggolf wordt geen vermogen verspild.
  4. Zijband-onderdrukking is volstrekt overbodig. De grotere bandbreedte van een FM-systeem t.o.v. AM is van geen enkele betekenis, gezien de beschikbare ruimte op de centimeter-banden.

Vraag: De uitleg die gegeven wordt met betrekking tot de bandbreedte vind ik nogal verwarrend. Is het echt zo dat een enkel satelliet-TV-kanaal een grotere bandbreedte in beslag neemt dan alle kortegolf-banden samen?

Antwoord: Inderdaad! Die bandbreedte van 27 tot 36 MHz van een transponder is eigenlijk helemaal niet zo bijzonder en louter het gevolg van de sowieso al hoge frekwentie van het modulatiesignaal. Op de keper beschouwd werken TV-transponders juist met een buitengewoon lage modulatie-index m':

m' = Δf/fmv

Daarbij staat Δf voor de maximale momentele deviatie van de draaggolf en fmv voor de hoogste frekwentie in het modulatiesignaal.

Bij de vrij algemeen gehanteerde zwaai van 13,5 MHz, hebben we dus een Δf van 6,75 MHz, terwijl fmv gewoonlijk zo rond 5 MHz ligt (bedenk dat we hier te maken hebben met een kleuren-videosignaal). Dat brengt ons op een modulatie-index van slechts 1,35, waarbij we de geluids-hulpdraagolven in het baseband-spektrum even buiten beschouwing hebben gelaten, om de zaak niet onnodig gekompliceerd te maken. In theorie kan worden aangetoond dat het HF-uitgangssignaal van een FM-zender een oneindig aantal harmonischen bevat, waarvan de amplitude afneemt naarmate hun frekwentie verder van die van de draaggolf verwijderd is. Bij een lage modulatie-index bevindt zo'n 98% van de totale zendenergie zich in een bandbreedte (BW):

BW ≈ 2(m' + 1) × fmv

De eerder genoemde systeemparameters resulteren dus in een bandbreedte van BW = 23,5 MHz, terwijl de geluidsdraaggolven voorts ook nog zo'n 5 MHz in beslag zullen nemen.

Op het ogenblik is er sprake van een tendens om aan de kant van de transponders een relatief grote zwaai toe te passen (tot max. 28 MHz), teneinde bij beperkte zendvermogens de signaal/ruis-verhouding te verbeteren. Daardoor zijn de ontvangerfabrikanten zo langzamerhand wel gedwongen om hun bandbreedte-standaard van 27 MHz los te laten, want een zwaai van 28 MHz geeft een bandbreedte van ca. 38 MHz.

Vraag: Ik krijg de indruk dat de ontvangstkwaliteit van mijn systeem verbetert als het buiten kouder wordt. Kan dat?

Antwoord: Als u figuur 6 in A bekijkt, dan ziet u dat het ruis-getal (FdB) van de LNB een funktie is van de ruisfaktor en de omgevingstemperatuur; de getoonde kurve heeft betrekking op een omgevingstemperatuur van 17°C, maar uit de in de figuur gegeven formules wordt duidelijk dat Tr - en daarmee ook Pn(sys) - afneemt met lagere waarden voor Ta De uiteindelijke signaal/ruis-verhouding verbetert dan uiteraard in dezelfde mate.

Vraag: Ik heb in A de berekening van de systeemruis met belangstelling gevolgd. Ik vraag mij echter af waar de konstante "x" vandaan komt, die door u wordt opgegeven als zijnde 14Z3 dB voor een bandbreedte van 36 MHz.

Antwoord: De daar gegeven formule was een vereenvoudigde versie van de standaard signaal/ruis-berekening

S/N(video,rms) = 10 log [3/2 × (Δftt / fmv)2 × BW / fmv] + C/n + 13,2 [dB]

waarin
S/N(video,rms) = gewogen, effektieve signaal/ruis-verhouding aan de uitgang van de FMbeelddemodulator;
Δftt = top-top-zwaai, verkregen door de zender met fmv te moduleren;
fmv = hoogste video-frekwentie in het up- en downlink baseband-spektrum;
BW = theoretische bandbreedte van het uitgangsspektrum van de transponder;
C/n = theoretische draaggolf / ruis-verhouding aan de ingang van de FM-beelddemodulator in de ontvanger;
13,2 = het effekt van de pre-emphasis en de r.m.s: weeg-methode volgens CCIR-rapport 637-1.

Toepassing van de formule met de parameters Δftt =13,5 MHz, fmv = 5 MHz, BW = 36 MHz en C/n = 10,66 dB levert het volgende op:

S/N(video,rms) = 10 log10(78,74) + 10,66 + 13,2 dB = 42,8 dB

Hieruit valt af te leiden dat de vereenvoudigde formule tot ietwat te optimistische cijfers leidt; deze S/N-waarde noemt men wel de ongewogen kwasipiekwaarde. De uitgebreide formule is duidelijk het meest gezaghebbend van de twee en wordt ook door de EBU gehanteerd in literatuurverwijzing (5).

Het uitrichten van de schotel

Wij beseffen maar al te goed dat een hoop nabouwers te maken krijgen met het volgende kip/ei-probleem:

Ons advies is: gewoon beginnen! De praktijk is, zoals zo vaak, ook hier de beste leermeester. Wanneer u bij het richten van de schotel over een bereidwillige assistent beschikt, zult u ontdekken dat het lang niet zo moeilijk is als het op het eerste gezicht allemaal lijkt. Krijgt u toch problemen, dan is er een gerede kans dat die na lezing van de onderstaande vragen en antwoorden kunnen worden opgelost.

Vraag: Ik weet nog steeds niet wat de beste plaats voor de schotel is in mijn tuin. Kunt u iets zeggen over de maximale hoogte van zich in de buurt bevindende obstakels, als ik de elevatiehoek ken?

Antwoord: Deze vraag kan het beste worden beantwoord in de vorm van de volgende formule:

h = k + d × sin α of
d = (h - k)/sin α

waarbij
h = hoogte van het obstakel;
d = horizontale afstand tussen schotel en obstakel;
k = veiligheidsmarge (1 meter is gebruikelijk);
α = elevatie-hoek voor de schotel.

Bij bomen dient terdege rekening te worden gehouden met hun groei en de omvang van het bladerdek.

Vraag: Ik woon in de kop van Noord-Holland en heb intussen mijn satelliet-ontvangstsysteem kompleet aan het draaien. Met de schotelpositie heb ik echter nog problemen. Moet ik hem voor bijv. Intelsat VF4 nu 27,5° naar het westen of naar het zuiden draaien? En met welke elevatie-hoek? Wat is het verschil tussen azimuth en baanpositie?

Antwoord: In A is al verteld dat er een komplexe relatie bestaat tussen de begrippen die u noemt in uw vraag. Uitgaande van de geografische positie van de ontvangstantenne en de positie van de satelliet in zijn geostationaire baan, kunnen zowel de azimuth (uitgedrukt als een hoek t.o.v. het geografische noorden), als de bijbehorende elevatie-hoek (zie fig. 1b in A) als volgt worden berekend:

Eq 1

Eq 2

waarbij
Lo = lengtegraad ontvangstpositie;
La = breedtegraad ontvangstpositie;
Op = baanpositie van de satelliet;
a & r = zie (1) in A.

Voor de berekening is een calculator nodig die beschikt over de nodige trigonometrische funkties en uiteraard in de stand "graden" wordt gezet. Denk erom dat als Lo of Op zich ten westen mochten bevinden van de Greenwich-meridiaan, er een min-teken voor het getal komt.

Aangezien de uitkomst van de azimuth-berekening een hoek is ten opzichte van het geografische noorden, korresponderen het oosten, zuiden en westen met resp. 90°, 180° en 270°, dus net als bij een magnetisch kompas. Afhankelijk van de plaats waar men zich op aarde bevindt, is er echter een zeker verschil tussen het geografische en magnetische noorden, zodat met behulp van een kompas de satelliet-positie in feite alleen maar bij benadering kan worden vastgesteld. Niettemin is een goed kompas een onmisbaar hulpmiddel bij het uitrichten.

Fig 27
Figuur 27. Met behulp van een kompas kan globaal de azimuth-instelling van de schotelantenne worden bepaald.

Gezien de onnauwkeurigheid van de meeste kompassen en het eerdergenoemde verschil tussen het geografische en magnetische noorden, is het aan te bevelen om de elevatiehoek allereerst in te stellen op de in figuur 28 getoonde manier. Houd de gradenboog exakt parallel aan de as van de schotel en lees dan de elevatiehoek af, welke gelijk is aan a in figuur 1b in A . Wanneer men beschikt over een deugdelijk schietlood en het niet al te hard waait, is het zonder meer mogelijk om de hoek tot op 1 graad nauwkeurig in te stellen.

Fig 28
Figuur 28, Voor het instellen van de elevatie-hoek zijn een gradenboog en een schietlood onmisbare attributen (voorbeeld).

Probeer nooit een satelliet te ontvangen als u niet het minste idee hebt waar die zich ergens bevindt, want zoiets staat gelijk aan het zoeken van een naald in een hooiberg. Wanneer eenmaal de juiste elevatie-hoek bepaald is, zet de schotel dan provisorisch vast in die positie. Kontroleer vervolgens of de LNB wel exakt op de as van de schotel is gericht.

Ontgrendel nu de azimuth-instelling(en) van de antenne en zorg dat de schotel vrij kan bewegen zonder dat daarbij de elevatie-hoek wijzigt. Bepaal globaal de azimuth-positie met behulp van het kompas en maak gebruik van de SCAN-faciliteit, zoals beschreven in deel 3 van B . Verdraai de schotel nu uiterst langzaam rond het met het kompas bepaalde punt; aangezien de openingshoek van een schotel van 1,5 m slechts ongeveer 1° bedraagt, is het uitrichten ervan op een satelliet absoluut niet te vergelijken met bijvoorbeeld het instellen van een TV-antenne! Raadpleeg figuur 29 in het geval u nog problemen mocht hebben met het verschil tussen α en γ.

Fig 29
Figuur 29. Bij het uitrichten van de schotel, dienen azimuth en elevatiehoek afzonderlijk te worden ingesteld (voorbeeld).

Zodra u eenmaal de eerste synchronisatiebalken op het beeld hebt waargenomen, is het in feite een fluitje van een cent om de hele zaak te pieken op maximum uitslag van de S-meter. Kontroleer daarna zorgvuldig of een kleine korrektie van de stand van de LNB wellicht nog een lichte verbetering geeft en kijk of de polarisatie nog valt te optimaliseren. Al naargelang de elevatie-hoek, dient rekening te worden gehouden met een zekere polarisatie-offset-hoek. Vooral bij een α kleiner dan 20°, loont het de moeite om de juiste polarisatieoffset vast te stellen, welke maximaal zo'n +45° kan bedragen, gezien vanuit de voorkant van de schotel.

U zult ongetwijfeld merken dat het instellen van de schotel binnen de kortste keren gewoon een routine-klus wordt en dat het opsporen van een satelliet aan de hand van enkele oriëntatiepunten en een paar aantekeningen straks hooguit een minuut of vijf in beslag neemt.

TV-satellieten, nu en straks

Vraag: Zijn er behalve ECS-I en Intelsat VF10 nog andere satellieten die TV-programma's uitzenden?

Antwoord: Jazeker. U kunt ECS-2 eens proberen (baanpositie 7° 0); die zendt op vaste tijden drie EBU-nieuwskanalen uit, welke bedoeld zijn om de verschillende Europese TV-stations van informatie te voorzien. Deze transponders fungeren tevens als tweeweg-relaisstations, om cameraploegen bij belangrijke evenementen technische instrukties te kunnen geven. Ook zit op ECS-2 het VISNEWS-nieuwskanaal, alsmede Televerket Norway, welke uitzendt in C-MAC.

De satelliet Nordic-1 (4° W) zendt de programma's van Zweden-1 en -2 uit in C-MAC. Als uw lokatie een onbelemmerde blik naar het oosten biedt, dan kunt u eens een poging wagen om Intelsat VF12 (bijgenaamd "Copernicus") te ontvangen, welke zich boven de Indische Oceaan bevindt op een positie van 60° O. Deze satelliet zendt vier Duitse TV-programma's uit en kan in ons land uitstekend worden ontvangen, mits de schotel op een voldoende kleine elevatie-hoek kan worden ingesteld.

Mocht u de gelukkige bezitter zijn van een outdoor-unit met een Polar-Mount en een bestuurbare polarisator, dan is het zeer zeker de moeite waard om eens een middag op te offeren aan het zoeken naar andere satellieten; er staan nog verschillende lanceringen op het programma, terwijl er ook nogal wat satellieten zijn die op experimentele basis worden bedreven. Tijdens onze experimenten hebben wij proef-uitzendingen waargenomen in verschillende MAC-standaards, evenals testbeelden in gekodeerd video met begeleidende data-kanalen in het audiogedeelte van de baseband. Ter afronding van dit antwoord, toont figuur 30 een overzicht van geostationaire satellieten die op dit moment operationeel zijn. Eerlijkheidshalve moet worden vermeld dat deze niet allemaal even interessant zijn; sommige zijn louter voor data-kommunikatie bestemd, terwijl weer andere een heel laag uitgangsvermogen hebben of een hele smalle afstraalhoek.

Fig 30
Figuur 30. Overzicht van kommunikatieen TV-satellieten in de 4-GHz- en 11-GHz-band (resp. C en Ku).

Vraag: Waarom komen de rechtstreekse Europese uitzendingen (DBS) maar niet van de grond?

Antwoord: Ofschoon de Franse en Duitse TV-organisaties zulks uitdrukkelijk beloofd hadden, is er in het afgelopen jaar niets terecht gekomen van hun gezamenlijk DBS-projekt, TV-SAT & TDF-1. Omdat hierover nogal wat verwarring heerst, even een korte inventarisatie van de problemen:

  1. Zowel de ESA als de NASA hebben noodgedwongen hun lancering-programma moeten herzien, teneinde het nodige onderzoek te kunnen doen naar de technische problemen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan bij de draagraketten.
  2. De technici bij Marconi, Thomson-CSF, Telefunken en G&C maken zich nog steeds zorgen omtrent de betrouwbaarheid van de high-power-TWT's, welke een uitgangsvermogen dienen te leveren van zo'n 300 W. Hoewel de meer dan 20 meter grote zonnepanelen stroom genoeg leveren, is de stabiliteit van de draaggolf nog steeds niet zodanig dat ook bij de slechts denkbare atmosferische kondities een onberispelijke ontvangst is gegarandeerd. Hier wordt dus nog aan gewerkt.
  3. De ekonomische levensvatbaarheid van DBS staat nog steeds ter diskussie. De aansluitende projekten TV-SAT-2 en TDF-2 lopen een behoorlijke kans om te worden geannuleerd. Er blijken tal van politieke en kommerciële problemen verbonden aan het vinden van licentiehouders voor de verschillende transponders. Intussen staat ook de technische ontwikkeling van ontvangers bepaald niet stil. Tegen de tijd dat TV-SAT en TDF-1 operationeel zijn, zou hun reusachtige zendvermogen wel eens wat overdreven kunnen zijn voor LNB's met een ruisgetal van rond de 1,8 dB. De in A gegeven berekeningen leren immers dat een verbetering van het LNB-ruisgetal met 1,2 dB gelijkstaat met een toename van 3 dB in het effektieve zendvermogen.

Al met al is het dus niet zo verwonderlijk om te horen dat er op het ogenblik snelle vorderingen worden gemaakt bij de ontwikkeling van zogeheten medium-power-transponders. Binnen niet al te lange tijd krijgen we te maken met een heel nieuwe generatie satellieten: de quasi-DB-satellieten. De nieuwe Intelsat V FII en Eutelsat F-2 vormen hier sprekende voorbeelden van. Deze satellieten bevatten twee keer zo veel transponders als TV-SAT 1, en produceren niettemin elk een EIRP van 50 dBW - een vermogen dat ruimschoots toereikend is voor een goede ontvangst, bij gebruik van een 1-meter-schotel en een LNB met een ruisgetal van minder dan 2 dB. Wij zijn zeer nieuwsgierig hoe zij het er straks van af zullen brengen.

RTL (Radio Télévision Luxembourg) is zo ondernemend geweest om door RCA een kom-pleet nieuwe satelliet te laten ontwerpen en bouwen. Deze Astra schijnt een zes-kanaals type te worden met een vermogen van 52 dBW en komt in een geostationaire baan op 19° O (zie figuur 9 in A ). Naar wij hebben gehoord zal de Astra deze zomer al in gebruik worden genomen - dus zelfs nog eerder dan het Frans-Duitse projekt.

Als het goed is staat er in de nabije toekomst dus van alles te gebeuren en wij zien de eerste DBS-signalen met spanning tegemoet. Tot het zover is, zullen wij u op de hoogte trachten te houden van de lopende ontwikkelingen!

Literatuur

  1. Direct broadcasting experiments with OTS; synthesis of results. Technische publikatie van de EBU, nr. 3231-E*.
  2. Essential characteristics for a Eutelsat-I receiving earth station, having the minimum required performance for television*. Technische publikatie van de EBU, nr. 3248-E.

Verder aanbevolen leesmateriaal

*) Een katalogus van alle technische publikaties wordt gratis verstrekt door: European Broadcasting Union, Technical Centre, t.a.v. M.Systermans, Avenue Albert Lancaster 32, B-1180 Brussel, België.

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5

J. en R. v. Terborgh.